ECLI:NL:RBNHO:2021:1610

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
15/165837-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door grootvader met minderjarige kleindochter, meermalen in een periode van twee jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootvader die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige kleindochter. De verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2011 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met de kleindochter, die toen tussen de elf en dertien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de borsten en de vagina van de aangeefster heeft betast. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft bekend dat hij de borsten van de aangeefster heeft betast, maar ontkende het betasten van de vagina. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor het betasten van de vagina, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de aangeefster.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van honderd uren. De rechtbank heeft geen contactverbod opgelegd, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte contact zou zoeken met de aangeefster. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 5.459,- aan schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van reiskosten afgewezen, omdat deze niet als rechtstreekse schade kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, dat nog steeds last heeft van de gevolgen van het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/165837-20 (P)
Uitspraakdatum: 23 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Peters en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] en van de toelichting hierop door mr. H. Comans-Diesfeldt, en van de namens [benadeelde] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard, in elk geval in Nederland (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], immers heeft hij, verdachte (telkens) de borsten en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [benadeelde] gestreeld en/of betast;
Subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, met [benadeelde], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het (telkens) strelen en/of betasten van de borsten en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [benadeelde].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie – samengevat – het volgende aangevoerd. De verklaring van de aangeefster dat de verdachte haar meermalen bij haar borsten en vagina heeft betast is betrouwbaar en vindt in zijn geheel bezien voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Dit betasten heeft plaatsgevonden op momenten waarop de aangeefster verbleef bij de verdachte en wijlen zijn echtgenote (‘opa en oma’) en zij aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte partieel van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, namelijk wat betreft het betasten van de vagina dan wel schaamstreek van de aangeefster. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman een beroep gedaan op de zogenoemde ‘unus-testis’- jurisprudentie van de Hoge Raad. De verklaring van de aangeefster dat de verdachte ook haar vagina of haar ‘in haar broek’ zou hebben aangeraakt vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen, aldus de verdediging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het betasten/strelen van de vagina
Aan de verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn op dat moment minderjarige kleindochter. De ontuchtige handelingen die in de tenlastelegging zijn genoemd betreffen het betasten/strelen van de borsten en het betasten/strelen van de vagina van de aangeefster (hierna is kortheidshalve in plaats van ‘strelen/betasten’ alleen ‘betasten’ gebruikt). De verdachte heeft bekend dat hij de borsten van de aangeefster heeft betast. Hij heeft echter ontkend dat hij ook haar vagina heeft betast, zoals de aangeefster heeft verklaard.
De rechtbank stelt voorop zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster. De verdediging heeft die ook niet als zodanig betwist.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat ten aanzien van het betasten van de vagina dan wel de schaamstreek van de aangeefster niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum, overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 342 lid 2 van het Wetboek van strafvordering (Sv) houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet op ieder onderdeel daarvan. Niet vereist is dat het bedoelde steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. Er mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van de aangeefster en dat overige bewijsmateriaal.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft de verdachte bekend dat hij een deel van de in de tenlastelegging genoemde ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borsten van de aangeefster. Van een situatie waarin steunbewijs ontbreekt voor de tenlastelegging in haar geheel is dan ook geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank staat het betasten van de borsten in de gegeven omstandigheden niet in een zo ver verwijderd verband van het betasten van de vagina, dat voor die laatste ontuchtige handeling nader steunbewijs nodig is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaring van de aangeefster over de specifieke momenten waarop en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen plaatsvonden, namelijk tijdens het voorlezen bij het in bed leggen en tijdens een moment waarop zij achter de computer aan het werk was, overeenkomt met de verklaring van de verdachte daarover. De rechtbank acht daarom ook het betasten van de vagina bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 oktober 2009 tot en met
31 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2], immers heeft hij, verdachte, telkens de borsten en/of de vagina, van die [benadeelde] gestreeld en/of betast.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de aangeefster en een gebiedsverbod voor de gemeente [woonplaats] (de woonplaats van de aangeefster).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte veel spijt heeft van zijn handelen en gewezen op de hoge leeftijd van de verdachte en zijn slechte gezondheid. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat uit het reclasseringsadvies volgt dat bij de verdachte sprake is van voldoende schuldbewustzijn en normbesef en dat het recidiverisico laag wordt ingeschat. Ten aanzien van het gevorderde contact- en locatieverbod heeft de verdediging opgemerkt dat de verdachte geen contact zal zoeken met aangeefster.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaren meermalen schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn kleindochter. Zij was toen tussen de elf en dertien jaar oud. De ontuchtige handelingen bestonden uit het betasten en/of strelen van de vagina en de borsten van het slachtoffer en vonden plaats in de woning van de verdachte. Dergelijke handelingen vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en laten veelal diepe en blijvende (psychische) sporen na bij een slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die ter zitting namens het slachtoffer is voorgelezen en de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Ruim negen jaren nadat de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden ondervindt het slachtoffer in haar dagelijks leven en tijdens intieme contacten met haar partner nog altijd veel last van wat haar is aangedaan. Zij heeft last van herbelevingen, nachtmerries en vindt het moeilijk om mensen te vertrouwen. Bij het slachtoffer is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, waarvoor zij EMDR behandelingen volgt. Met zijn handelen heeft de verdachte ook veel schade berokkend aan zijn eigen dochter, de moeder van het slachtoffer. Zij heeft de verdachte en zijn toenmalige vrouw op het slachtoffer laten oppassen en haar bij hen laten logeren. Het slachtoffer en haar moeder hadden er ervan uit moeten mogen gaan dat het slachtoffer juist bij haar opa en oma in een veilige omgeving was. Dat de ontuchtige handelingen uiteindelijk zijn gestopt lijkt alleen te danken aan de min of meer toevallige omstandigheid dat de verdachte door zijn toenmalige echtgenote is betrapt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder op het volgende gelet. De verdachte is een thans 74-jarige man met de nodige gezondheidsproblemen. Ter terechtzitting, maar ook al kort na het delict, heeft de verdachte zijn spijt betuigd. De rechtbank gaat ervan uit dat die spijtbetuiging oprecht is, maar is van oordeel dat dit niet afdoet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde. De reclassering heeft op 2 oktober 2020 een advies over de verdachte opgemaakt. Uit dit advies, en ook wat de verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht, volgt dat de verdachte vanwege het door hem gepleegde feit vrijwillig in therapie is geweest, maar dat hij deze therapie voortijdig heeft beëindigd omdat hij er geen heil meer in zag. De reclassering schat desondanks het recidiverisico laag in. In de toelichting op die inschatting overweegt de reclassering het volgende: “Omdat de betrokkene nu geen direct contact meer heeft met zijn kleinkinderen is het niet aannemelijk meer dat er een verhoogd risico is op recidive.” De reclassering adviseert geen gedragsinterventies.
De rechtbank is van oordeel dat vanwege de aard en ernst van het misdrijf en de impact daarvan op het slachtoffer, zoals hiervoor beschreven, een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de hoge leeftijd van de verdachte, zijn gezondheidssituatie en het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om een lagere gevangenisstraf op leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van zes maanden moet worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de gevangenisstraf, te weten vier maanden, in voorwaardelijke vorm op te leggen en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Weliswaar heeft de reclassering de kans op recidive laag ingeschat, maar de reclassering is bij die inschatting ervan uitgegaan dat de verdachte geen direct contact meer heeft met zijn kleinkinderen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt echter dat de huidige partner van de verdachte kleinkinderen heeft die ongeveer de leeftijd hebben die het slachtoffer had ten tijde van het bewezen verklaarde, dat de verdachte ook contact heeft met deze kinderen en dat hij en zijn partner plannen hebben om samen te gaan wonen. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting over zijn handelen heeft verklaard dat hij het spannend vond om ‘iets ontluikends’ te ontdekken en dat hij is gestopt met het volgen van therapie omdat hij er het nut niet van in zag. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen om zo de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan een soortgelijk feit.
Omdat alleen een gevangenisstraf van voornoemde duur onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het feit legt de rechtbank daarnaast ook een taakstraf voor de duur van honderd uren op.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank niet als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de gemeente [woonplaats], de woonplaats van het slachtoffer, opleggen. Noch in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting vindt de rechtbank aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte tegen de wil van het slachtoffer contact met haar zal opnemen en/of naar haar woonplaats [woonplaats] zal reizen. Ook neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de ontuchtige handelingen meer dan negen jaar geleden plaatsvonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert dat de verdachte wordt veroordeeld haar een schadevergoeding te betalen van in totaal € 8.543,40, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente. De gevorderde schade bestaat uit de volgende posten:
- € 385,- eigen risico vanwege psychologische behandeling;
- € 84,40 reiskosten die betrekking hebben op bezoeken van de benadeelde partij aan haar advocaat;
- € 74,- aan reiskosten die betrekking hebben op het doen van aangifte.
- € 8.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij verzoekt ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van gevorderde immateriële schade gewezen op een tweetal rechterlijke uitspraken waarin een lager (geïndexeerd) bedrag is toegekend dan door de benadeelde partij in dit geval is gevraagd en heeft de rechtbank verzocht met deze uitspraken rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding.
De rechtbank overweegt allereerst dat het gevorderde bedrag van € 84,40 ziet op kosten die zijn gemaakt ten behoeve van besprekingen tussen de benadeelde partij en haar advocaat. Deze kosten betreffen geen rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. In zoverre zal de rechtbank de vordering dan ook afwijzen. Wel zijn deze kosten aan te merken als proceskosten. De rechtbank zal deze kosten ook als zodanig toekennen, zoals hierna te vermelden.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde, en niet door de verdediging betwistte, materiële schade tot een bedrag van € 459,- (bestaande uit € 385,- eigen risico en € 74,- aan reiskosten om aangifte te doen) rechtstreeks voortvloeit uit bewezen verklaarde feit. In zoverre zal de vordering tot materiële schade worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Ter onderbouwing van deze schade heeft de benadeelde een brief overgelegd van 4 oktober 2020 van de psycholoog die haar behandelt. In deze brief staat dat de benadeelde hulp heeft gezocht omdat zij kampt met trauma-gerelateerde angstklachten ten gevolge van seksueel misbruik door haar grootvader. De angstklachten bestaan onder meer uit herbelevingen, nachtmerries, moeite met intiem contact en wisselende stemming. Bij de benadeelde is een posttraumatische stress-stoornis vastgesteld waarvoor zij EMDR therapie heeft. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte geestelijk letsel heeft opgelopen en daarmee schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk wetboek. Bij het bepalen van de hoogte van de naar billijkheid toe te kennen vergoeding heeft de rechtbank ook gekeken naar de bedragen die in min of meer soortgelijke zaken zijn toegekend. Alles afwegend acht de rechtbank een vergoeding van € 5.000,- voor de geleden immateriële schade billijk.
Samengevat zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 5.459,- (bestaande uit € 459,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade). Dit bedrag wordt vermeerderd de wettelijke rente, te rekenen vanaf de volgende data:
  • wat betreft de materiele schade: 8 februari 2021, te weten de dag waarop de vordering bij de rechtbank is ingediend;
  • wat betreft de immateriële schade: 31 oktober 2011, te weten de laatste dag van de bewezen verklaarde periode.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 84,40.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: ontucht met zijn minderjarige kleindochter die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders bepaalt, en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
100 (honderd) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.459,- (zegge: vijfduizend vierhonderdnegenenvijftig euro)bestaande uit € 459,
-als vergoeding voor de materiële schade en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade voor zover deze betrekking heeft op het gevorderde bedrag aan reiskosten van
€ 84,40.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 84,40 (zegge: vierentachtig euro en veertig cent), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.459,- (zegge: vijfduizend vierhonderdnegenenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 (tweeënzestig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de
  • materiële schade op 8 februari 2021;
  • immateriële schade op 31 oktober 2011.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. E.G. van Roest en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2021.
mr. T. de Bont en mr. E.G. van Roest zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2021 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Mijn kleindochter, [benadeelde], was regelmatig bij mij en mijn toenmalige echtgenote in onze woning aan de [adres]. [benadeelde] bleef ook regelmatig bij ons slapen. Dat was rond 2010 denk ik. Ik heb haar in die periode betast. Ik heb aan haar borsten gezeten, met mijn handen onder haar kleding, op de blote huid. Het is meerdere keren gebeurd, onder meer bij het naar bed brengen. Ik las haar dan ook wel eens verhaaltje voor.
Ik heb ook een keer aan [benadeelde] gezeten toen zij boven achter de computer zat. Ik heb haar borsten, op de blote huid, betast. Ik had haar truitje omhoog gedaan. Ik ben toen door mijn toenmalige echtgenote betrapt. Ik weet dat ik fout ben geweest en dat ik verantwoordelijk ben voor mijn gedragingen.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 13 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 26 september 2019 afgelegde verklaring door de aangeefster [benadeelde]:
Voor ons (de rechtbank begrijpt: de verhorend verbalisanten) verscheen een persoon die opgaf te zijn: [benadeelde], geboren op [geboortedatum 2]. Zij verklaarde het volgende.
Ik wil aangifte doen van seksueel misbruik tegen mijn opa [verdachte]. In oktober 2011 is hij betrapt en het is ongeveer 2 jaar daarvoor begonnen. Het misbruik vond plaats in de woning aan de [adres]. Het is meerdere keren gebeurd, het was een soort van normaal.
Ik was daar (de rechtbank begrijpt: bij haar opa en oma) 5 dagen in de week omdat mijn moeder werkte. Ik logeerde om de paar weken een paar keer bij mijn opa en oma. Mijn opa legde mij altijd in bed. Ik kan me een keer herinneren. Hij las een verhaaltje voor en lag tegen mij aan. We lagen beiden op onze zij. Hij raakte me aan bij mijn borsten en vagina. Ik lag voor mijn opa. Ik lag tegen zijn buik aan. Hij had zijn hand om mij heengeslagen. Hij zat met die hand onder mijn shirt en in mijn pyjamabroek. Dat deed hij normaal en dat vond ik niet choquerend. Het was voor mij normaal.
Incident 2
Het is gebeurd in de logeerkamer waar de computer stond. Ik zat toen achter de computer. Opa stond achter mij en ik zat op een stoel. Opa betastte mij met zijn hand onder mijn shirt. Om bij mijn vagina te komen had hij mijn broek losgemaakt. Ik weet dat hij aan mijn vagina zat. Toen oma binnenkwam zei hij dat hij alleen aan mijn buik zat.