ECLI:NL:RBNHO:2021:1609

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
15-134370-20 (zaak A), 15-099288-20 (zaak B, ttzgev) en 15-124665-20 (zaak C, ttzgev).
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging zware mishandeling, diefstal in vereniging en mishandeling met oplegging van deels voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, diefstal in vereniging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Hoorn, waarbij de verdachte samen met anderen een kluis heeft gestolen en haar levensgezel heeft mishandeld met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, meerdere geweldsdelicten heeft gepleegd, wat heeft geleid tot gevoelens van angst bij de slachtoffers. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een behandelverplichting en meldplicht bij de reclassering, om herhaling van delict gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken voor een deel van de tenlastelegging, omdat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging van een slachtoffer. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-134370-20 (zaak A), 15-099288-20 (zaak B, ttzgev) en 15-124665-20 (zaak C, ttzgev).
Uitspraakdatum: 19 februari 2021
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
5 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] en aldaar feitelijk verblijvende op de Forensisch Psychiatrische Afdeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. L. Rienks en van hetgeen door verdachte en mr. M.C. Pedrotti, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
primair:
zij op of omstreeks 17 mei 2020 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 17 mei 2020 in de gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, haar levensgezel, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen de rug van die [slachtoffer 1] te steken en/of te prikken;
Zaak B:
1
zij op of omstreeks 10 april 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis en/of medicijnen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die Ghirah meerdere malen in het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen;
2
zij op of omstreeks 10 april 2020 te Hoorn, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen iemand anders, te weten [slachtoffer 1], te zeggen: "als ik een PIPA had, dan had ik die blonde overhoop geschoten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak C:
zij op of omstreeks 8 mei 2020 te Hoorn [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze met kracht tegen de borst en/of hals/nek te duwen waardoor die Walbroek ten val is gekomen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A primair, in zaak B onder 1 en 2 en in zaak C ten laste gelegde en gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel dient een proeftijd van drie jaar te worden verbonden. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd, waarbij wordt gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verweer gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen, waarbij zij, kort samengevat, als volgt heeft geconcludeerd: vrijspraak van het in zaak A primair ten laste gelegde en vrijspraak van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het in zaak A subsidiair en in zaak C ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Vrijspraak

Zaak B onder 2:
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs oplevert dat verdachte het vereiste opzet heeft gehad. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] volgt dat de ten laste gelegde bewoordingen door de verdachte zijn geuit als onderdeel van een tweegesprek met haar medeverdachte, dat door [verbalisant] (deels) werd opgevangen. Blijkens de aangifte heeft de verdachte niet tijdens en ook niet na het uiten van deze bewoordingen op enigerlei wijze (oog)contact met aangever geprobeerd te leggen. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij het uiten van deze woorden het opzet erop heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke zin – dat deze bewoordingen de aangever (direct of indirect via verbalisant [verbalisant]) zouden bereiken. Dit laat onverlet dat de bewoordingen zonder meer verwerpelijk zijn en voor de hand ligt dat toen aangever daarvan wel op de hoogte raakte, hij hierdoor bijzonder onaangenaam getroffen werd.
5.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
5.2
Bewijsmotivering
Zaak A primair:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte daar, gelet op haar fysieke toestand niet toe in staat was. Daarbij droeg het slachtoffer een dikke leren jas, waardoor de kans op zwaar lichamelijk letsel minimaal was.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte haar toenmalige partner met een groot keukenmes bovenhands met kracht in de rug heeft gestoken. De hierdoor veroorzaakte steekwond bevond zich aan de linkerzijde van de ruggengraat ter hoogte van het hart en de linkerlong. Op grond hiervan acht de rechtbank minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, door met dit grote mes bovenhands en met kracht het slachtoffer in de rug te steken op de plek waar vitale organen zich bevinden, heeft verdachte in elk geval de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel welbewust aanvaard. Dat de verdachte niet de fysieke kracht zou hebben zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken is – voor zover niet reeds door het hiervoor genoemde weersproken – niet aannemelijk geworden. Aannemelijk is dat de steekwond oppervlakkig is gebleven door de toevalligheid dat het slachtoffer een leren jas had. Zoals ook het slachtoffer tegenover de politie heeft verklaard had het heel anders kunnen aflopen, zonder zijn paar lagen kleding, waaronder een leren jas.
Zaak B onder 1:
De bepleite vrijspraak heeft als grondslag dat er geen wettig is bewijs is voor betrokkenheid van de verdachte als mededader bij de ten laste gelegde feiten. Daartoe beroept de verdediging zich op de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij weliswaar met twee mannen naar de woning van het slachtoffer is gegaan, maar dat zij de woning eerder heeft verlaten dan de twee mannen. Van gebruik van geweld en diefstal van een kluis weet ze niets.
De rechtbank verwerpt het verweer omdat het afdoende wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Zowel uit de aangifte als uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat de verdachte en de twee mannen gelijktijdig en hardhandig de woning van het slachtoffer zijn binnengegaan en deze woning gelijktijdig weer hebben verlaten. Volgens de aangever hebben alle drie de personen, dus inclusief de verdachte, zijn woning doorzocht nadat hij al vuistslagen had gekregen van de twee mannen.
5.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A primair, in zaak B onder 1 en in zaak C ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A:
primair:
zij op 17 mei 2020 in de gemeente Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
1
zij op 10 april 2020 te Hoorn, tezamen en in vereniging met anderen, een kluis, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die Ghirah meerdere malen in het gezicht, te slaan/stompen;
Zaak C:
zij op 8 mei 2020 te Hoorn [slachtoffer 4] heeft mishandeld door deze tegen de borst of hals/nek te duwen waardoor die Walbroek ten val is gekomen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
primair:
poging tot zware mishandeling, waarbij de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Zaak B:
1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Zaak C:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

8.Motivering van de hoofdstraf

Bij de beslissing over de hoofdstraf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een kort tijdsbestek vier strafbare feiten gepleegd, waarbij steeds het gebruik van geweld een rol heeft gespeeld. Samen met anderen is zij de woning van een ander met gebruik van geweld binnengedrongen en vervolgens is er een kluis weggenomen. Tevens heeft zij een vrouw in het park mishandeld door haar omver te duwen. Ten slotte heeft zij haar toenmalige partner met een mes in de rug gestoken. Al deze delicten zijn onder invloed van alcohol, al dan niet in combinatie met drugs, gepleegd. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst en vrees bij de slachtoffers en bij omstanders die hiervan getuigen zijn.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten en geweldsdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 8 juli 2020 van [reclasseringswerker 1], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard, en gedateerd 3 september 2020 van [reclasseringswerker 2], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa Utrecht;
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 12 november 2020 en 27 januari 2021 van [reclasseringswerker 3], als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard en de mondelinge toelichting van [reclasseringswerker 3] ter terechtzitting van 5 februari 2021;
Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van drie jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Opname in een zorginstelling
• Ambulante behandeling
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de ernst van de feiten enerzijds de oplegging van een langere gevangenisstraf. Anderzijds is verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis opgenomen in een kliniek en is zij gemotiveerd voor de behandeling van haar verslavingsproblematiek die al is aangevangen. Het maatschappelijk belang, evenals het persoonlijk belang van verdachte, is dan ook meer gediend met de oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waarbij behandeling voorop staat. Dit dient ertoe om het herhalingsgevaar, dat bij onbehandeld blijven van de verslavingsproblematiek van de verdachte groot is, in te dammen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat – hoewel de rechtbank anders dan geëist tot vrijspraak van de bedreiging komt – een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de eis van de officier van justitie moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door GGZ Fivoor Heerhugowaard noodzakelijk. Ook de overig geadviseerde voorwaarden - het volgen van klinische behandeling gevolgd door begeleid wonen met ambulante behandeling - acht de rechtbank geboden. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Verdachte heeft mede als gevolg van haar ernstige verslavingsproblematiek onder andere een diefstal met geweld en een poging tot zware mishandeling gepleegd. De reclassering heeft gerapporteerd dat de verdachte onder invloed van middelen agressief wordt. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zonder behandeling voor haar verslaving wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 45, 57, 302, 304 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A primair, in zaak B onder 1 en in zaak C ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 6. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 227 (tweehonderdzevenentwintig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich na haar klinische behandeling zal blijven melden bij GGZ Reclassering Fivoor te Heerhugowaard, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich zal laten opnemen in de FPA te Heiloo of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 zich aansluitend aan haar klinische behandeling zal laten behandelen door een Forensisch ACT team van GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 zal verblijven in Forensisch wonen van GGZ Noord-Holland Noord of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Geeft aan GGZ Reclassering Fivoor de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. A.M. Koolen- Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2021.
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen