ECLI:NL:RBNHO:2021:1562

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
8339607 \ CV FORM 20-1911
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor annulering van vlucht door slechte weersomstandigheden en bewijsvoering van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben vier passagiers een verzoek ingediend tegen British Airways PLC, naar aanleiding van de annulering van hun vlucht van Miami naar Amsterdam via Londen op 4 mei 2019. De passagiers vorderen compensatie van de vervoerder op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een blikseminslag op een eerder toestel. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter heeft vastgesteld dat de vervoerder niet heeft aangetoond dat zij alle mogelijke middelen had ingezet om de vlucht uit te voeren, en dat de annulering niet kon worden vermeden. De passagiers hebben recht op compensatie van € 2.400,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de annulering. Daarnaast zijn de proceskosten aan de kant van de passagiers toegewezen, terwijl de overige vorderingen van de passagiers zijn afgewezen. De beschikking is gegeven door kantonrechter S.N. Schipper en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8339607 \ CV FORM 20-1911
Uitspraakdatum: 10 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

allen wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: Flight Claim
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Harmondsworth (Verenigd Koninkrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 17 februari 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 18 juni 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Miami (Verenigde Staten) naar Amsterdam via Londen (Verenigd Koninkrijk) op 4 mei 2019.
2.2.
De vlucht van Miami naar Londen (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 3.000,31, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder gelet op artikel 9 lid 1 sub a en b van de Verordening de kosten dient te vergoeden die zij door de annulering hebben moeten maken voor vervoerskosten, hotelaccommodatie, maaltijden en verfrissingen, zijnde in totaal een bedrag van € 600,31.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid het verzochte en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Daartoe heeft de vervoerder het volgende aangevoerd.
3.5.
Voorafgaand aan de vlucht van de passagiers zou het toestel de vluchten BA190 en BA211 uitvoeren. Vlucht BA190 zou op 3 mei 2019 om 23:30 uur GMT vertrekken. Wegens slechte weersomstandigheden op de luchthaven van Austin (Verenigde Staten) werd de “
ramp”gesloten en konden toestellen niet worden bijgetankt. Nadat BA190 met een vertraging van 158 minuten kon vertrekken, sloeg er bliksem zes minuten na vertrek in op het toestel. Het toestel moest hierdoor voor vertrek van vlucht BA211 volledig worden geïnspecteerd. De inspectie bracht aan het licht dat er ruim 100 inslagpunten werden gevonden op het toestel, waardoor reparaties – die pas op een later moment konden worden verricht – nodig waren. Het toestel kon na de inspecties niet worden vrijgegeven om de daaropvolgende vluchten BA211 en BA210 uit te voeren. Om die reden werden de voornoemde vluchten geannuleerd en werden de passagiers omgeboekt naar andere vluchten.
3.6.
De vervoerder betwist tevens dat zij de overige kosten dient de voldoen, omdat zij deze reeds heeft betaald.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoel in artikel 5, lid 3 van de Verordening. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEU ( Wallentin-Hermann C-549/07 en Air Baltic C-294/10) moet de vervoerder aantonen dat zij zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van zijn onderneming had gebracht – kennelijk niet had kunnen vermijden dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot annulering dan wel vertraging van de vlucht leidden.
4.3.
In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat buitengewone omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt. Bij de beoordeling van de vraag of er in deze zaak sprake is van buitengewone omstandigheden dient voorop te worden gesteld dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van deze omstandigheden bij de vervoerder ligt.
4.4.
De vervoerder voert aan dat sprake is van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers stellen dat de vermeende buitengewone omstandigheid niet ziet op de uitvoering van de vlucht in kwestie. Hetgeen zich op de voorgaande vlucht voordoet, werkt niet door op de onderhavige vlucht, aldus de passagiers. De vraag die voorligt is of de vervoerder met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop voldoende heeft onderbouwd dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
4.5.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft de vervoerder bij productie 7 een ‘Operational Log’ van de vluchten BA210 en BA211 overgelegd. In deze productie staat het volgende: “
BA211/MIA CNX DAMN due multiple lightning strikes and mostly out of limits due location, nii stby a/c to cover the svc hence svc canx. Called within two hours of STD. Reaccom figures 85% BA211, 65% BA210. Rebooking dealt with locally for both services.”Voor het overige heeft de vervoerder geen stukken overgelegd die zien op de vlucht in kwestie. De kantonrechter kan uit enkel dit stuk niet opmaken dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd wegens buitengewone omstandigheden. Uit het overgelegde kan immers niet worden opgemaakt op welke datum, welk tijdstip en toestel het log ziet. De vervoerder heeft voor een groot deel stukken overgelegd die zien op vlucht BA190. Uit het vluchtrapport van vlucht BA190 volgt dat deze gepland stond voor vertrek op 3 mei 2019 om 18:30 uur lokale tijd en dat deze met een vertraging van 158 minuten op 4 mei 2019 om 12:33 uur lokale tijd in Londen is aangekomen. Hoewel uit de inspectie- en veiligheidsrapporten kan worden opgemaakt dat het toestel door bliksem is getroffen, blijkt nergens uit dat dit toestel de vlucht van de passagiers zou uitvoeren. Voor zover de vluchten wel door hetzelfde toestel zouden worden uitgevoerd, is niet gebleken waarom het toestel niet kon worden vrijgegeven om de daaropvolgende vluchten uit te voeren, aangezien het toestel na de blikseminslag wel de vlucht van Austin naar Londen heeft uitgevoerd. Voorts voert de vervoerder aan dat de reparaties pas op een later moment konden worden uitgevoerd, maar niet is gebleken wat de reden daarvan is. Tot slot is niet gebleken waarom de vervoerder geen ander toestel heeft kunnen inzetten om de vluchten te hervatten.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet (voldoende) aangetoond dat de annulering van de vlucht van de passagiers het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. De vordering van de passagiers tot betaling van de compensatie zal om die reden worden toegewezen. De verzochte wettelijke rente over de som van € 2.400,00 is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.7.
Voor wat betreft de vordering op grond van artikel 9 lid 1 sub a en b van de Verordening oordeelt de kantonrechter als volgt. De vervoerder heeft bij productie 8 brieven overgelegd die zij naar de passagiers heeft gestuurd. Uit deze brieven kan worden opgemaakt dat de vervoerder een bedrag van € 598,22 heeft overgemaakt naar de gemachtigde van de passagiers. Gesteld noch gebleken is dat de passagiers dit bedrag niet hebben ontvangen. De kantonrechter wijst dan ook de vordering met betrekking tot de additionele kosten af.
4.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft dit verzoek betwist. De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde rente moet daarom worden afgewezen.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze grotendeels ongelijk krijgt.
4.10.
Op verzoek van de passagiers zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op € 236,00 aan griffierecht en € 187,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open