ECLI:NL:RBNHO:2021:154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
8881133
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en de gevolgen van overgang naar een andere dochtermaatschappij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Nedfilter B.V. en een voormalig werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Nedfilter vorderde een verbod voor [gedaagde] om voor 1 november 2021 werkzaamheden te verrichten die concurreren met de activiteiten van Nedfilter, alsook de inschrijving van zijn nieuwe onderneming, Debro HVAC, uit het handelsregister te verwijderen. De vordering is gebaseerd op een concurrentiebeding dat in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] was opgenomen. De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding van toepassing was, ondanks de overgang van [gedaagde] naar Nedfilter vanuit een andere dochtermaatschappij, Vilton B.V. De rechter concludeerde dat [gedaagde] met zijn nieuwe onderneming gelijksoortige activiteiten zou kunnen verrichten die schade zouden toebrengen aan Nedfilter. De kantonrechter wees de vordering van Nedfilter grotendeels toe, met uitzondering van de vordering om de inschrijving van Debro uit het handelsregister te verwijderen, omdat dit op zich geen overtreding van het concurrentiebeding vormde. De proceskosten werden toegewezen aan Nedfilter, terwijl de tegenvordering van [gedaagde] werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8881133 \ KG EXPL 20-103 (IL)
Uitspraakdatum: 6 januari 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
de besloten vennootschap
Nedfilter B.V.
gevestigd te Lelystad
eiseres
verder te noemen: Nedfilter
gemachtigde: mr. M.J.M. Groen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.C. Reis

1.Het procesverloop

1.1.
Nedfilter heeft [gedaagde] op 24 november 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2020 (via Skype voor bedrijven). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Nedfilter bij brief van 9 december 2020 nog stukken toegezonden. [gedaagde] heeft voor de zitting een conclusie van antwoord tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie ingediend.

2.De feiten

2.1.
Nedfilter houdt zich bezig met luchtfiltratie, ontstoffingsfiltratie en procesfiltratie. Zij brengt ten behoeve van deze processen filters op de markt. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld dat Nedfilter de volgende activiteiten verricht:
Groothandel in appendages, technische toebehoren e.d.
2.2.
De contracten met de opdrachtgevers voor het onderhouden en repareren van de machines worden afgesloten via een zustervennootschap van Nedfilter, Requa B.V. (hierna: Requa). In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld dat Requa de volgende activiteiten verricht:
Reparatie en onderhoud van machines en apparaten voor industriële klimaatregeling en koeltechniek
2.3.
De activiteiten van Nedfilter en Requa richting klanten en opdrachtgevers vinden plaats onder de merknaam Vlint.
2.4.
[gedaagde] is op 1 mei 2013 in dienst getreden bij de aan Nedfilter gelieerde onderneming Vilton B.V (hierna: Vilton) in de functie van meewerkend voorman productie. Het salaris bedraagt (laatstelijk) € 3.600,00 bruto per maand.
2.5.
In de tussen Vilton en [gedaagde] opgemaakte arbeidsovereenkomst d.d. 21 maart 2013 is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 5 –Nevenwerkzaamheden, geheimhouding concurrentiebeding en relatiebeding
(…)
5.3.
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever is het werknemer verboden gedurende de periode van 1 jaar na het einde van het dienstverband andere werknemers van werkgever te benaderen om bij zijn nieuwe werkgever of elders in dienst te treden.
5.4.
Het is werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende de periode van 1 jaar na het einde van het dienstverband in het rayon waarin werknemer werkzaam is, te weten Nederland, een onderneming gelijksoortig aan die van werkgever, in welke vorm ook te drijven of te doen drijven, direct of indirect, een financieel belang daarin te hebben of daarvoor, al dan niet in het kader van een dienstverband, hetzij tegen een vergoeding, hetzij om niet, werkzaam te zijn.
5.5.
Behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever zal werknemer tijdens de looptijd van zijn dienstbetrekking, alsmede gedurende een periode van 1 jaar na het einde van zijn dienstbetrekking noch voor eigen rekening, noch voor rekening van derden, noch anderszins werkzaam zijn voor klanten of concurrenten van werkgever, een en ander voor zover de te verrichten werkzaamheden geacht kunnen worden te behoren tot het werkterrein van werkgever. Onder klanten en concurrenten van werkgever dienen in dit verband te worden verstaan natuurlijke personen en rechtspersonen met hun gelieerde ondernemingen, die gedurende een periode van drie jaren voorafgaande aan het einde van het dienstverband te eniger tijd klant zijn geweest van werkgever.
5.6.
Werknemer zal voor elke overtreding van het in de leden 5.1., 5.2., 5.3., 5.4. en 5.5. gestelde verboden ten behoeve van werkgever een direct opeisbare boete zonder recht van compensatie, korting of opschorting van Euro 5.000 verbeuren en voor 5.4. en 5.5. Euro 1500,- per dag van voortduring daarvan. Het recht van werkgever op volledige schadevergoeding, voor zover deze het bedrag van de verbeurde boete overschrijdt, wordt hierdoor niet beperkt.”
2.6.
Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op 21 maart 2013 is door ([naam 1], algemeen directeur van) Vilton en [gedaagde] tevens een ‘aanvulling arbeidsovereenkomst 21-3-2013’ overeengekomen, waarin staat dat [gedaagde] met ingang van 1 mei 2014 zal worden overgeheveld van de loonlijst van Vilton naar de loonlijst van Nedfilter en dat de functie per deze datum zal veranderen in meewerkend projectleider. In het addendum staat voorts: “
De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden overgenomen door Nedfilter B.V., waarbij Nedfilter B.V. zich garant stelt voor alle rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de voorgaande arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Vilton B.V.
2.7.
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 november 2020. Nedfilter heeft de opzegging aanvaard en [gedaagde] per 15 oktober 2020 vrijgesteld van werk met behoud van loon.
2.8.
Op 16 oktober 2020 is de vennootschap onder firma DEBRO HVAC (hierna: Debro) opgericht, met als vennoten [naam 2] (hierna: [naam 2]) en [gedaagde]. [naam 2] is een voormalig werknemer van Nedfilter. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel is vermeld dat Debro de volgende activiteiten verricht:
Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies
Advies, projectbegeleiding en bemiddeling bij het onderhouden, inspecteren, renoveren en desinfecteren van luchtbehandelingskasten, luchtkanalen, airconditioning en industriële installaties.
2.9.
In een brief van 29 oktober 2020 wijst Nedfilter [gedaagde] op het beding van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst. In de brief staat verder, zakelijk weergegeven, dat Nedfilter bij brief van 15 oktober 2020 [gedaagde] erop heeft gewezen dat zij een groot aantal goederen (gereedschappen) mist die (onder meer) door hem zijn besteld voor eigen gebruik en dat zij ervan uitgaat dat hij deze goederen, die zijn vermeld op de bij de brief gevoegde lijst, inlevert en bij gebreke daarvan daarover verantwoording aflegt.
2.10.
In een brief van 2 november 2020 staat, zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] een onderneming heeft opgericht die blijkbaar een ‘volle’ concurrentie met Nedfilter voor ogen heeft, in het bijzonder op het gebied van onderhouden, inspecteren en renoveren van luchtbehandelingskasten, luchtkanelen etc., dat dat niet is toegestaan en dat Nedfilter zich daartegen zal verzetten. In de brief staat verder dat Nedfilter, voor het geval [gedaagde] niet uiterlijk 3 november 2020 bevestigt dat hij geen uitvoering zal geven aan de activiteiten van Debro, hem de boete van artikel 5.6 van de arbeidsovereenkomst (€ 5.000,-) aanzegt en dat dan verrekening zal plaatsvinden met de eindafrekening.

3.De vordering

3.1.
Nedfilter vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde]:
I. verbiedt om voor 1 november 2021 werkzaamheden en/of activiteiten te verrichten op het terrein waarop Nedfilter werkzaam is, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per overtreding;
II. gebiedt binnen vijf dagen na het vonnis de inschrijving van Debro uit het handelsregister te halen, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag;
III. veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
Nedfilter legt aan de vordering ten grondslag, zakelijk weergegeven, dat tussen partijen een concurrentiebeding is overeengekomen, dat voldoet aan de geldigheidscriteria van artikel 7:653 BW. Dat betekent dat het [gedaagde] niet is toegestaan tot 1 november 2021 werkzaam te zijn op het terrein van Nedfilter. [gedaagde] heeft een concurrerende vennootschap (Debro) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Nedfilter houdt zich ook bezig met de activiteiten die Debro verricht. Met zijn kennis over de prijzen, kortingen en verkoopstrategieën van Nedfilter heeft [gedaagde] een makkelijke ingang bij zijn ‘eigen’ klanten en daarbuiten. Daarmee zou hij direct grote schade kunnen toebrengen aan Nedfilter, bijvoorbeeld door een iets ruimere korting toe te passen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert – samengevat – aan dat er geen concurrentiebeding tussen Nedfilter en [gedaagde] bestaat, [gedaagde] feitelijk altijd voor Requa heeft gewerkt en [gedaagde] Nedfilter geen concurrentie aandoet. Debro verricht werkzaamheden die vergelijkbaar zijn met die van een bouwkundig adviseur. Dat zijn niet de werkzaamheden die Nedfilter, als technische groothandel, verricht. Er is geen sprake van een spoedeisend belang. Er is slechts sprake van oprichting van een vennootschap, er zijn door Debro nog geen werkzaamheden of activiteiten uitgevoerd. De kwestie is te complex voor een kort geding. Er is geen sprake van onrechtmatige concurrentie. [gedaagde] betwist dat hij de bedrijfseigendommen in zijn bezit heeft dan wel heeft ontvreemd.
4.2.
[gedaagde] vordert - bij voorwaardelijke tegenvordering - dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening:
primair: de werking van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding volledig schorst, dan wel op zodanige wijze schorst dat het relatiebeding nog slechts gelding heeft ten aanzien van vijf door Nedfilter aan te wijzen vennootschappen (zonder de aan deze vennootschappen gelieerde ondernemingen). Nedfilter dient deze vennootschappen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis digitaal kenbaar te maken aan [gedaagde] via [e-mailadres] bij gebreke waarvan de werking van het relatiebeding volledig wordt geschorst;
subsidiair: het relatiebeding schorst op een in goede justitie te bepalen wijze,
met veroordeling van Nedfilter in de proceskosten.
4.3.
[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag – kort weergegeven – dat geen concurrentiebeding, en daarmee ook geen relatiebeding, is overeengekomen. Voor het geval Nedfilter op deze bedingen wel een beroep kan doen, acht [gedaagde] een volledige of gedeeltelijke schorsing van het relatiebeding op zijn plaats. Nedfilter heeft niet of nauwelijks belang bij het relatiebeding aangezien Debro en Nedfilter geen concurrerende activiteiten verrichten. De beperkende werking van dit beding voor [gedaagde] is gelet hierop vele malen groter dan het belang van Nedfilter bij instandhouding van het relatiebeding. Het is voor [gedaagde] een onmogelijke opgave om volledig inzicht te krijgen in alle klanten en concurrenten van Nedfilter over de afgelopen drie jaren. [gedaagde] kan daardoor op enig moment onterecht in de veronderstelling verkeren geen werkzaamheden te verrichten voor een klant of concurrent (of een daaraan gelieerde onderneming) van Nedfilter, met dien verstande dat hem een niet geringe boete boven het hoofd hangt. Dergelijke verstrekkende gevolgen kunnen in alle redelijkheid niet het gevolg zijn van dit relatiebeding. Het belemmert [gedaagde] immers volledig in het uitvoeren van zijn werkzaamheden.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
Nedfilter betwist de tegenvordering.
5.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
6.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. Dat is het geval, nu het zowel in conventie als in reconventie gaat om nakoming van een concurrentie- en/of relatiebeding. Met de aard van de (tegen)vordering is het spoedeisend belang gegeven. Daarbij is het de kantonrechter onvoldoende gebleken dat [gedaagde] rauwelijks is gedagvaard, zoals hij bij conclusie van antwoord heeft betoogd. Nedfilter heeft ter zitting gesteld dat zij de brieven van 29 oktober 2019 en 2 november 2019 zowel per e-mail als per post naar [gedaagde] heeft gestuurd en dat de brief van 29 oktober 2019 tevens aangetekend is verstuurd en niet is teruggekomen. [gedaagde] heeft dat onvoldoende weersproken.
6.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
de vordering
6.3.
In de eerste plaats is in geschil of het beding van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst met Vilton gelding heeft tussen Nedfilter en [gedaagde]. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.
6.4.
Ter zitting is gebleken dat de werkmaatschappijen Nedfilter en Requa onder de industrietak van een subholding (Vlint Indrustrial Holding) vallen en dat de werkmaatschappij Vilton onder de bouwtak van een subholding (Vlint Build and Construct) valt. Onder de industrietak valt alles wat met klimaatinstallaties te maken heeft. Voorts is ter zitting gebleken dat [gedaagde] aanvankelijk bij Vilton in dienst is getreden, omdat hij bij zijn vorige werkgever een concurrentiebeding had en gedurende een jaar geen werkzaamheden met betrekking tot, kort gezegd, klimaatinstallaties kon verrichten en daarom na een jaar is overgegaan van de bouwtak (Vilton) naar de industrietak (Nedfilter).
6.5.
Volgens vaste rechtspraak moet een concurrentiebeding van een werknemer die anders dan uit hoofde van overgang van onderneming is overgegaan naar een andere dochtermaatschappij, opnieuw worden overeengekomen (HR 23 oktober 2988, NJ 1988/234, Van der Pasch/Hydraudyne).
6.6.
Vast staat dat [gedaagde] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met Vilton tevens met Vilton is overeengekomen dat hij met ingang van 1 mei 2014 zal worden overgeheveld van de loonlijst van Vilton naar de loonlijst van Nedfilter. In de aanvulling arbeidsovereenkomst d.d. 21 maart 2013 staat dat Nedfilter de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2014 zal overnemen met alle rechten en verplichtingen (zie hiervoor onder 2.6). De kantonrechter leidt uit de door Nedfilter overgelegde loonstrook af dat [gedaagde], als werknemer, inderdaad door Nedfilter is ‘overgenomen’ van Vilton, in die zin dat hij van de loonlijst van Vilton naar de loonlijst van Nedfilter is overgeheveld. De loonstrook is immers afkomstig van Nedfilter en op de loonstrook is bij datum in dienst vermeld: 1 mei 2013. Verder is als niet weersproken komen vast te staan dat [gedaagde] van meet af aan, dus ook het eerste jaar toen hij in dienst van Vilton was, ‘reconditioneringswerkzaamheden’ (en geen bouw gerelateerde werkzaamheden) heeft verricht en dat er na de overgang naar Nedfilter in de feitelijke werkzaamheden niets is veranderd.
6.7.
Met de verwijzing naar de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en Vilton in de aanvulling arbeidsovereenkomst d.d. 21 maart 2013 is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan het hiervoor onder 6.5 vermelde vereiste. [gedaagde] is immers op voorhand in de aanvulling - dus schriftelijk - overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met Vilton per 1 mei 2014 zal worden overgenomen door Nedfilter. Dat daarbij niet concreet verwezen is naar het concurrentiebeding, zoals [gedaagde] stelt, doet daar niet aan af, reeds omdat dit beding deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst.
6.8.
[gedaagde] voert aan dat hij feitelijk altijd voor Requa heeft gewerkt en dat het niet de bedoeling was ook de andere vennootschappen (Nedfilter en Requa) onder het begrip ‘werkgever’ in het concurrentiebeding met Vilton te laten vallen. Dit verweer gaat niet op. Het concurrentiebeding ziet op alle werkzaamheden die [gedaagde] als werknemer van Nedfilter verrichtte, ongeacht of de werkzaamheden onder een aan haar gelieerde onderneming vallen. Nedfilter heeft gesteld en ter zitting toegelicht dat Nedfilter de werkzaamheden op het gebied van reconditionering uitvoert, dat Requa deze werkzaamheden slechts contractueel en administratief verwerkt en afwikkelt en geen personeel in dienst heeft en dat zowel Nedfilter als Requa daarbij handelen onder de merknaam Vlint. Voorts heeft Nedfilter onderbouwd dat [gedaagde] reconditioneringswerkzaamheden verrichtte onder de merknaam Vlint. [gedaagde] heeft dit alles onvoldoende betwist. [gedaagde] is derhalve gebonden aan het concurrentiebeding.
6.9.
In de tweede plaats is in geschil of [gedaagde] met de onderneming Debro een gelijksoortige onderneming aan die van Nedfilter drijft.
6.10.
Nedfilter stelt dat Debro zich bezighoudt met advisering op het gebied van reconditionering en daarmee gelijksoortig is aan wat Nedfilter - via haar zustervennootschap Requa en de merknaam Vlint - doet. [gedaagde] betoogt dat Nedfilter een groothandel in filtratiematerialen is, terwijl Debro zich bezig houdt met advisering en bemiddeling. Daarbij verwijst [gedaagde] naar de vermeldingen van de vennootschappen in de uittreksels van de kamer van koophandel. Uit de door Nedfilter overgelegde brochure (productie 10) en offerte (productie 12) blijkt echter dat het adviseren en begeleiden van reconditioneringsprojecten tot de werkzaamheden van Nedfilter behoort, uitgevoerd onder de merknaam Vlint. [gedaagde] heeft hierop ter zitting gereageerd met de stelling dat de advisering door Nedfilter globaler is dan de advisering die hij met Debro wil uitvoeren; Debro wil meer de diepte in, aldus [gedaagde]. Daarmee heeft hij onvoldoende weersproken dat Debro gelijksoortig is aan de onderneming van Nedfilter. De werkzaamheden die [gedaagde] via de onderneming Debro wil gaan verrichten, vallen naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onder het concurrentiebeding.
6.11.
De conclusie is dat het in voldoende mate waarschijnlijk is dat de vordering, zoals hiervoor in 3.1. onder I vermeld, in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Omdat [gedaagde] heeft aangegeven dat hij nog steeds van plan is de onderneming Debro te drijven, al dan niet in gewijzigde vorm afhankelijk van deze procedure, heeft Nedfilter voldoende belang bij toewijzing van haar vordering. De kantonrechter zal deze vordering daarom toewijzen. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om een dwangsom op te leggen, omdat de overeengekomen boete op overtreding van het concurrentiebeding een voldoende prikkel tot nakoming van het concurrentiebeding vormt. Nedfilter heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen.
6.12.
De vordering zoals hiervoor in 3.1. onder II vermeld zal worden afgewezen, omdat de inschrijving in het handelsregister van de kamer van koophandel op zich geen concurrerende activiteit is. Nedfilter heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat met de inschrijving alleen al sprake is van overtreding van het concurrentiebeding. De kantonrechter acht het niet in voldoende mate waarschijnlijk dat deze vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
6.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.
de tegenvordering
6.14.
Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld volgt dat het beding van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen van toepassing is. Daaronder valt ook het relatiebeding van artikel 5.5. De kantonrechter kom daarom toe aan de beoordeling van de tegenvordering.
6.15.
Beoordeeld moet worden of het in voldoende mate waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure het relatiebeding (op grond van artikel 7:653 lid 3 onderdeel b BW) geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd, zodat daarop bij wijze van voorlopige voorziening (door middel van een gehele of gedeeltelijke schorsing van het beding) vooruit kan worden gelopen.
6.16.
Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of [gedaagde] in verhouding tot het te beschermen belang van Nedfilter door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld, zoals bedoeld in artikel 7:653 lid 3 onder b BW. Er dient dus een afweging plaats te vinden tussen de belangen van [gedaagde] en die van Nedfilter.
6.17.
[gedaagde] stelt dat het relatiebeding hem belemmert in het uitvoeren van zijn werkzaamheden, omdat hij geen inzicht heeft in de klanten en concurrenten van Nedfilter over de afgelopen drie jaren. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende voor schorsing van het relatiebeding. Nedfilter heeft, terecht, aangevoerd dat [gedaagde] (via Debro) niet met haar mag concurreren en toegelicht wat de gevolgen voor haar zijn als [gedaagde] dat toch doet. [gedaagde] heeft, reeds omdat hij niet met Nedfilter mag concurreren, geen belang bij afgifte van een klantenlijst. Overigens heeft hij geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan het relatiebeding zou moeten worden geschorst.
6.18.
De conclusie is dat het niet in voldoende mate waarschijnlijk is dat de tegenvordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De kantonrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
6.19.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt. Gelet op de samenhang met de vordering zal de kantonrechter de proceskosten op nihil begroten.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
verbiedt [gedaagde] om voor 1 november 2021 werkzaamheden en/of activiteiten te verrichten op het terrein waarop Nedfilter werkzaam is, daaronder op het gebied van het onderhouden en herstellen van apparaten en machines voor klimaatregeling, koeltechniek, luchtbehandeling, airconditioning en vergelijkbare industriële installaties;
7.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Nedfilter tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 85,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
7.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Nedfilter worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter