ECLI:NL:RBNHO:2021:1530

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
15-279172-20 en 15-191416-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging gevangenisstraf voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 september 2020 in Purmerend openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de aangever meermalen heeft geslagen en geschopt, terwijl deze weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit, openlijk in vereniging geweld plegen, niet alleen strafbaar is, maar ook een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever vormt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dit geweld, wat heeft geleid tot een gebroken neus bij de aangever. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vier maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. Dit was gebaseerd op de ernst van het gepleegde geweld en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-279172-20 en 15-191416-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
primair
op of omstreeks 27 september 2020 te Purmerend openlijk, te weten op de [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [de aangever] door meerdere malen, althans eenmaal, met (gebalde) vuist te slaan tegen het hoofd, althans het lichaam en/of meerdere malen, althans eenmaal, met de (geschoeide) voet te schoppen tegen het hoofd, althans het lichaam, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, voor voornoemde [de aangever] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
op of omstreeks 27 september 2020 te Purmerend tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [de aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met (gebalde) vuist tegen het hoofd, althans het lichaam, hebben/heeft geslagen en/of een of meermalen met de (geschoeide) voet tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft/hebben geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primaire feit, met dien verstande dat de primair verweten openlijke geweldpleging kan worden bewezen, maar vrijspraak moet volgen van het ten laste gelegde strafverzwarende bestanddeel dat het door de verdachte gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Op basis van de inhoud van het dossier kan namelijk niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die het door de aangever geleden letsel (een gebroken neus) heeft toegebracht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van de tenlastelegging bepleit, omdat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat voor de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij het tegen de aangever gepleegde geweld en daaraan een bijdrage heeft geleverd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, tot bewezenverklaring van het primaire feit, met uitzondering van het strafverzwarende bestanddeel dat het door de verdachte tegen de aangever gepleegde geweld enig lichamelijk letsel in de vorm van het in de tenlastelegging bedoelde letsel (de gebroken neus) ten gevolge heeft gehad. Uit de stukken van het dossier kan niet met zekerheid worden afgeleid dat gedragingen van de verdachte tot concreet aan te duiden letsel hebben geleid.
De verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Deze geven in de kern blijk van een zodanige samenhang en continuïteit tussen de gebeurtenissen binnen het eetcafé, waarbij de verdachte betrokkenheid heeft gehad, en de direct daarop gevolgde gewelddadige handelingen buiten het eetcafé, dat buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het primaire feitheeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 27 september 2020 te Purmerend openlijk, te weten op de [plaats] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [de aangever] door met gebalde vuist te slaan tegen het hoofd en meerdere malen te schoppen tegen het hoofd.
Wat aan de verdachte onder het primaire feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primair bewezenverklaardelevert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van het door haar bewezen geachte feit, de recidive en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om acht te slaan op de oriëntatiepunten van het LOVS en de beperkte aard van het letsel van de aangever en gelet hierop te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, dan wel veertien weken, met aftrek van de tijd in voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 27 september 2020 tijdens het uitgaan samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. De aangever probeerde die nacht een conflict te sussen tussen zijn vriend en een groep jongens, waarvan de verdachte deel uitmaakte. Dat lukte niet. De verdachte en zijn mededaders hebben de aangever op de openbare weg in Purmerend meermalen geslagen en geschopt tegen zijn lichaam, in het bijzonder tegen zijn hoofd, terwijl de aangever weerloos op de grond lag. Een getuige heeft de intensiteit waarmee herhaaldelijk tegen het hoofd van de aangever werd geschopt, omschreven als het keihard trappen tegen een voetbal. Aan dit ernstige, nodeloze geweld heeft de aangever slechts een gebroken neus overgehouden. Dat het daarbij is gebleven en hij niet ernstiger gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet te danken is aan het handelen van de verdachte en zijn mededaders, maar veeleer aan het gegeven dat de aangever direct in foetushouding is gaan liggen met de armen om zijn hoofd.
De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en eraan bijgedragen dat hem pijn en letsel is toegebracht. Het is algemeen bekend dat dergelijke gevallen van openlijk (uitgaans)geweld in de regel grote indruk maken op getuigen - zoals in deze zaak onder andere naar voren komt in de verklaring van de getuige Van Noorden - en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen, terwijl in het bijzonder de slachtoffers naast fysieke ook nog psychische nadelige gevolgen hiervan kunnen ervaren.
De oriëntatiepunten van het LOVS noemen voor het begaan van een openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge als oriëntatiepunt een taakstraf van 150 uren en voor het begaan van dat misdrijf met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge een gevangenisstraf van zes maanden.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het door de aangever geleden letsel beperkt is gebleven tot een gebroken neus, vanwege de ernst van het gepleegde geweld, in het bijzonder het herhaaldelijk hard schoppen tegen het hoofd van de aangever, gecombineerd met het feit dat de verdachte kort daarvoor al geweld tegen de vriend van de verdachte had gebruikt, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur een passende sanctie is. Zeker omdat uit het strafblad van de verdachte van 5 januari 2021 blijkt dat hij onder andere voor geweldsdelicten en uitgaansgeweld al eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onherroepelijk is veroordeeld.
Uit de proceshouding van de verdachte blijkt niet dat hij op enig moment verantwoording heeft willen afleggen voor zijn handelen of dat hij het laakbare daarvan inziet en/of berouw heeft. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank tot slot acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 11 februari 2021 heeft verklaard en zoals die blijken uit de stukken. Hierin ziet de rechtbank echter geen reden voor strafmatiging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op zijn plaats is. De rechtbank realiseert zich dat zij met deze straf, in het nadeel van verdachte, aanzienlijk afwijkt van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat vanwege de ernst van het bewezen verklaarde gedrag, in het bijzonder het feit dat de daders meermalen hard tegen het hoofd van de aangever hebben geschopt, niet met een lagere straf kan worden volstaan. De officier van justitie heeft bij haar strafeis de ernst van de zaak kennelijk anders gewaardeerd dan de rechtbank.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 11 februari 2020 in de zaak met parketnummer 15-191416-19 heeft de politierechter van deze rechtbank de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken veroordeeld. Ten aanzien van deze straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder (onder andere) de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering, is op 25 februari 2020 aan de verdachte toegezonden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden de bij deze straf opgelegde proeftijd te verlengen of die straf om te zetten in een taakstraf.

8.Toepasselijk wettelijk voorschrift

Het wetsartikel dat van toepassing is, is artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-191416-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken, opgelegd bij vonnis van 11 februari 2020 van de politierechter te Noord-Holland.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2021.
De voorzitter, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.