ECLI:NL:RBNHO:2021:153

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
15/211745.10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en bewijsoverwegingen met betrekking tot opzet

Op 7 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 augustus 2020 op Schiphol cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol. De officier van justitie, mr. A.S. Heij, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen opzet had op de invoer van cocaïne.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk de in de koffer verborgen cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank overwoog dat een passagier verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die aantonen dat de passagier niet bekend was met de inhoud. De verdachte had verklaard dat hij geen koffer had ingecheckt, maar camerabeelden toonden aan dat hij aanwezig was bij het inchecken van de koffer waarin de cocaïne was aangetroffen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de omstandigheden waaronder het feit was begaan, een gevangenisstraf van 30 maanden rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/211745-20 (P)
Uitspraakdatum: 7 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 december 2020 en 24 december 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. Scheltens, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne, ook niet in voorwaardelijke vorm, nu de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen niet van verdachte was.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft zich – in aanvulling op het onder 3.2. geschrevene – op het standpunt gesteld dat verdachte “erin is geluisd”. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is met zijn vriendin, [betrokkene 1], naar het vliegveld op Curaçao gegaan. Zij hadden een blauwe koffer en een zwarte koffer met zwarte stangen bij zich. Bij het vliegveld voegde ene [betrokkene 2] zich bij hen met een zwarte koffer met grijze stangen. Bij de incheckbalie voerde [betrokkene 1] het woord en zette [betrokkene 1] de blauwe koffer van verdachte en de zwarte koffer met grijze stangen van [betrokkene 2] op de bagageband. Verdachte was er, omdat hij voor het eerst sinds 1984 weer ging vliegen, niet bij met zijn hoofd en is zich hier niet bewust van geweest. De raadsman heeft daarom geconcludeerd dat de zwarte koffer met grijze stangen, waarin de verdovende middelen zaten, niet van verdachte was. De ten laste gelegde opzet om cocaïne in Nederland in te voeren, ontbreekt dus.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met de inhoud niet bekend was en dat dus het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het vliegveld op Curaçao een blauwe koffer wilde inchecken als ruimbagage, maar dat hij hiervoor het geld niet had. De blauwe koffer is daarom niet ingecheckt en op Curaçao gebleven. Dat is al een opvallend gegeven, wetende dat er 8 kilo aan ruimbagage mee mocht. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij géén koffer als ruimbagage heeft ingecheckt.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Immers, blijkens de camerabeelden van de luchthaven op Curaçao stond verdachte erbij toen de zwarte koffer met de grijze stangen werd ingecheckt. Hij was van het gezelschap van drie (hijzelf, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]) de enige die ging vliegen. Op de boarding pass van verdachte zaten bovendien twee op naam van verdachte gestelde claimtags die op elkaar waren geplakt. De bovenste claimtag kwam overeen met het bagagelabel dat op de koffer, waarin de verdovende middelen werden aangetroffen, was bevestigd. Het bagagelabel stond ook op naam van verdachte. Dat verdachte geen koffer heeft ingecheckt, is dus in tegenspraak met zijn aanwezigheid bij het inchecken, de op zijn naam gestelde claimtags en het bagagelabel aan de koffer. Daarbij komt dat het aan de koffer bevestigde bagagelabel onbeschadigd is en ook niet is gebleken dat het bagagelabel verwijderd of losgemaakt is geweest van de koffer.
Overige omstandigheden die er op wijzen dat verdachte wist van de koffer met cocaïne:
  • aankoop ticket. Verdachte heeft twee dagen voor vertrek een vliegticket – voor een enkele reis – gekocht voor een geldbedrag van 1.200 ANG dat bijna gelijk is aan zijn pensioen van 1.500 ANG per maand;
  • (in combinatie met) zijn verklaring over het doel van zijn reis. Hij ging zijn broer, die hij al ruim 30 jaar niet heeft gezien, onaangekondigd verrassen met een bezoek, terwijl hij niet weet waar zijn broer woont, anders dan “in Den Helder”;
  • de gang van zaken op het vliegveld in Curaçao. Zo heeft verdachte de koffer voorafgaand aan het inchecken enige tijd zelf vastgehouden.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niets heeft geweten van de koffer met cocaïne door de ongewone en verdachte omstandigheden van het geval ongeloofwaardig.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat vanuit Curaçao per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij moeten doen.
Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie ruim 3 kilogram cocaïne, een hoeveelheid die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende en onbekende koerier. Dit zou immers aanzienlijke risico’s voor de organisatie meebrengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier later niet meer kan worden achterhaald of de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt en dit bij de autoriteiten meldt.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk de in de koffer verborgen cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
3.3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 augustus 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3215 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het onderhavige feit de oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten. Bij de door verdachte ingevoerde hoeveelheid cocaïne, te weten een hoeveelheid van 3215 gram, heeft als uitgangspunt te gelden een gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden. De eis van de officier van justitie acht de rechtbank passend. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. A.M.A. Beckers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Z.T. Pronk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 januari 2021.
Mr. A.M.A. Beckers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.