ECLI:NL:RBNHO:2021:1529

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
15-081646-20 en 15-043469-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging gevangenisstraf voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging

Op 25 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten is beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging met geweld, alsook afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2020 in Zaandam, samen met anderen, de aangever heeft beroofd van een geldbedrag van 60 euro, twee telefoons, pasjes en kleding, door hem te bedreigen en geweld te gebruiken. De rechtbank oordeelt dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidt tot de conclusie dat het cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezen is. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de medeverdachten gewogen en komt tot de conclusie dat de betrokkenheid van de verdachte significant was. De rechtbank legt een gevangenisstraf van achttien maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de bewezen feiten. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd verlengd en aanvullende voorwaarden opgelegd, waaronder een drugsverbod.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-081646-20 en 15-043469-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 februari 2021 in de zaak tegen:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Sarian, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zittingen van 3 september 2020 en 11 februari 2021, ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 25 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een geldbedrag (van 60 euro) en/of
- twee telefoons (merk: Iphone en/of Huawei) en/of
- een of meer pasje(s) en/of
- twee paspoorten (op naam van [de aangever] ) en/of
- een rijbewijs (op naam van [de aangever] ) en/of
- een blouse en/of een broek, althans een of meer stuk(ken) kleding,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [de aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [de aangever] een woning in te trekken en/of
- ( dreigend) een drankfles en/of een stok in de richting van die [de aangever] te houden en/of
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), met een drankfles die [de aangever] zal/zullen slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een drankfles en/of een band, althans met een voorwerp, op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of
- dat [de aangever] de pincode van zijn telefoon en/of de code van zijn internetbankieren moest afgeven en/of moest intikken en/of zijn bankgegevens moest laten zien en/of iemand moest bellen om geld op te halen, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde) vuist op/tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of
- de kleding van die [de aangever] vast te pakken en/of
- die [de aangever] te dwingen zijn kleding uit te trekken en/of
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders, die [de aangever] wil(len) verkrachten en/of die [de aangever] wil(len) vermoorden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
op of omstreeks 25 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [de aangever] , heeft gedwongen tot afgifte van
- een geldbedrag (van 60 euro) en/of
- twee telefoons (merk: Iphone en/of Huawei) en/of
- een of meer pasje(s) en/of
- twee paspoorten (op naam van [de aangever] ) en/of
- een rijbewijs (op naam van [de aangever] ) en/of
- een blouse en/of een broek, althans een of meer stuk(ken) kleding,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [de aangever] toebehoorde, door
- die [de aangever] een woning in te trekken en/of
- ( dreigend) een drankfles en/of een stok in de richting van die [de aangever] te houden en/of
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), met een drankfles die [de aangever] zal/zullen slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een drankfles en/of een band, althans met een voorwerp, op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of elders op/tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of
- dat [de aangever] de pincode van zijn telefoon en/of de code van zijn internetbankieren moest afgeven en/of moest intikken en/of zijn bankgegevens moest laten zien en/of iemand moest bellen om geld op te halen, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met gebalde) vuist op/tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en/of
- de kleding van die [de aangever] vast te pakken en/of
- die [de aangever] te dwingen zijn kleding uit te trekken en/of
- ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders, die [de aangever] wil(len) verkrachten en/of die [de aangever] wil(len) vermoorden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het cumulatief/alternatief tenlastegelegde, namelijk dat de verdachte zich samen met de medeverdachten heeft schuldig gemaakt aan zowel diefstal met geweld en bedreiging met geweld als afpersing.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de verklaring van de verdachte en gelet hierop vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde afpersing in vereniging. Zij heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De verdachten [de medeverdachte 1] , [de verdachte] en [de medeverdachte 2] wordt verweten dat zij zich in de woning van [de medeverdachte 1] samen, als medeplegers, hebben schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld en/of afpersing van de aangever. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat op basis van de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat bij het begaan van dat feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte het cumulatief/alternatief tenlastegelegde als medepleger heeft begaan, moet de rechtbank verder vaststellen of hij daaraan een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op 25 maart 2020 vond tussen 19.30 uur en 20.00 uur in de woning van [de medeverdachte 1] een geweldsincident plaats waarbij geweld is gebruikt tegen de aangever, [de aangever] . De beoordeling van deze zaak spitst zich, bij gebreke van andersoortige bewijsmiddelen, geheel toe op de weging en de waardering van de verklaringen van de vier personen die zich op dat moment in die woning bevonden. Dat betreft de aangever en de verdachten. Bij deze weging en de waardering houdt de rechtbank rekening met een aantal omstandigheden.
De aangever heeft op de avond van het incident aan de politie meegedeeld wat er in de woning van [de medeverdachte 1] was gebeurd. Vervolgens heeft hij diezelfde avond ook aangifte gedaan. In de maanden juni respectievelijk december 2020, heeft de aangever ten overstaan van de rechter-commissaris twee aanvullende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn op onderdelen niet geheel gelijkluidend. De verdediging heeft hier tijdens de inhoudelijke behandeling op gewezen en op grond daarvan de betrouwbaarheid van elk van die verklaringen in twijfel getrokken. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat er op onderdelen verschillen zijn aan te wijzen. Deze hebben onder andere betrekking op de volgorde waarin de verschillende gebeurtenissen zich in de woning hebben afgespeeld, de bewoordingen waarin [de medeverdachte 1] , [de verdachte] en [de medeverdachte 2] zich hebben geuit en de wijze waarop de aangever zijn spullen heeft afgegeven dan wel hoe deze van hem werden afgenomen. Dit noopt de rechtbank tot een zekere behoedzaamheid bij de beoordeling van de verklaringen van de aangever.
Tegenover de hiervoor bedoelde verschillen staat dat de verklaringen van [de aangever] in grote lijnen en op diverse significante punten overeenkomen. De continuïteit in de verklaringen komt er in de kern op neer dat de aangever van meet af aan [de medeverdachte 1] , [de verdachte] en [de medeverdachte 2] als betrokkenen bij het geweldsincident heeft aangeduid. De betrokkenheid van de verdachten kan op grond van de verklaringen van de aangever - kort gezegd - zo worden uitgesplitst dat [de medeverdachte 2] bedreigingen zou hebben geuit tegen de aangever, dat [de verdachte] eveneens bedreigingen zou hebben geuit en daarnaast geweld zou hebben gebruikt tegen de aangever, en dat [de medeverdachte 1] in deze context de aangever zou hebben aangespoord om zijn geld af te geven, waarbij hij een voor de aangever kennelijk aanhoudende en opvallende interesse zou hebben getoond voor zijn bankrekening in het algemeen en in het bijzonder de internetbankierenapp op de telefoon. In dat verband zou hij hem hebben bewogen anderen te bellen om geld te komen brengen of naar hem over te maken. Dat zijn constante factoren in de verklaringen van de aangever.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de rechtbank geen aanleiding ziet om te oordelen dat de verklaringen van de aangever niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs.
Vervolgens is van belang wat de verdachten zelf over die bewuste avond hebben verklaard. De verdachten zijn kort na het incident aangehouden. Zij hebben lange tijd alle drie elke betrokkenheid bij het incident ontkend. [de medeverdachte 2] en [de verdachte] hebben hun verklaringen na respectievelijk meer dan vijf maanden en tien maanden bijgesteld, in die zin dat zij hebben gezegd opening van zaken te geven, in het bijzonder over hun eigen aandeel in het geheel.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [de verdachte] en [de medeverdachte 2] op onderdelen verschillen en niet geheel gelijkluidend zijn, maar dat deze tegelijkertijd op belangrijke punten overeenkomen en bovendien de lezing van de aangever op enkele in het oog springende onderdelen ondersteunen. De verschillen in de verklaringen van [de verdachte] en [de medeverdachte 2] nopen de rechtbank er toe ook deze verklaringen met een zekere mate van terughoudendheid te betrekken in haar oordeelsvorming. Daarbij spelen de opvallende overeenkomsten een rol.
De rechtbank betrekt tot slot in de beoordeling het gegeven dat de verschillen tussen de verklaringen van de verdachten blijkens uitlatingen van enkelen van hen mede hun achtergrond hebben in de onderlinge verhoudingen tussen de drie verdachten. Ook het zeer late moment waarop [de verdachte] en [de medeverdachte 2] uitgebreider hebben verklaard laat zich tegen die achtergrond begrijpen, zo kan uit hun verklaringen, afgelegd bij de politie en/of de rechter-commissaris worden afgeleid.
[de verdachte] heeft onder andere verklaard dat hij de aangever die avond in de woning van [de medeverdachte 1] om het geld heeft gevraagd dat de aangever hem verschuldigd was. Toen [de verdachte] dat geld niet kreeg, heeft hij de aangever bij zijn kraag vastgepakt, in zijn gezicht geslagen en bedreigd. [de verdachte] en [de medeverdachte 2] hebben tegen de aangever geschreeuwd dat hij [de verdachte] geld moest geven. [de verdachte] heeft tijdens het incident dreigend een wijnfles in de richting van de aangever gehouden en hem vervolgens met die wijnfles tegen het hoofd geslagen. Ook heeft hij de aangever meermalen met gebalde vuist tegen het lichaam geslagen, toen de aangever half op de grond lag. Verder heeft [de verdachte] de kleding van de aangever vastgepakt en daaraan getrokken, waarna de aangever uiteindelijk gekleed in alleen zijn boxershort de woning van [de medeverdachte 1] heeft verlaten.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat [de medeverdachte 2] over zijn aandeel bij het incident heeft verklaard dat hij, toen [de verdachte] en de aangever ruzie kregen over het geld dat verschuldigd zou zijn, een trapleuning heeft gepakt, die in de woonkamer stond. [de medeverdachte 2] heeft deze trapleuning, die de aangever ook heeft omschreven als een stok, dreigend in de richting van de aangever gehouden. Daarbij heeft [de medeverdachte 2] de aangever dreigend gezegd dat de aangever het geld moest betalen aan [de verdachte] . Verder hebben [de verdachte] en [de medeverdachte 2] allebei verklaard over het uittrekken van de kleren van de aangever.
In het geval van [de medeverdachte 1] geldt dat hij zijn betrokkenheid bij het incident volledig heeft ontkend. Op de zitting van 3 september 2020 heeft [de medeverdachte 1] verklaard dat hij die avond niets heeft gezien of gehoord van het incident dat op dat moment in zijn woonkamer plaatsvond. De rechtbank schuift deze verklaring als niet geloofwaardig terzijde. Uit de andere stukken en de daaruit geselecteerde bewijsmiddelen leidt de rechtbank namelijk af dat [de medeverdachte 1] tijdens het incident steeds in de woonkamer aanwezig is geweest en zij ziet geen aanknopingspunten, anders dan in de verklaringen van [de medeverdachte 1] zelf, voor de vaststelling dat [de medeverdachte 1] zich tijdens dat incident elders in de woning bevond. Los daarvan is in elk geval volstrekt ongeloofwaardig dat [de medeverdachte 1] van het incident niets heeft meegekregen, zoals hij steeds heeft verklaard. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [de medeverdachte 1] niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Uit de inhoud van de verklaringen van de aangever en [de medeverdachte 2] leidt de rechtbank af dat [de medeverdachte 1] in de woonkamer aanwezig is geweest en dat hij de aangever heeft aangespoord om zijn geld af te geven, waarbij hij het idee heeft geopperd om de internetbankierenapp op de telefoon van de aangever te bekijken en daarna ook daadwerkelijk enige activiteit op die telefoon heeft verricht. Toen bleek dat de aangever geen geld had, heeft [de medeverdachte 1] hem vervolgens bewogen anderen te bellen om dat geld alsnog te regelen. Verder heeft [de medeverdachte 1] de spullen van de aangever aangenomen of afgepakt en deze daarna in zijn woonkamer verstopt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten is komen vast te staan. Daarbij heeft ieder een rol van betekenis gespeeld en een substantiële bijdrage geleverd. De rechtbank is van oordeel dat die bijdrage van elk van de verdachten aan het cumulatief/alternatief tenlastegelegde van zodanig significant en wezenlijk gewicht is geweest, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
het cumulatief/alternatief tenlastegelegdeheeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 25 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van 60 euro en twee telefoons en pasjes en twee paspoorten op naam van [de aangever] en kleding, die toebehoorden aan [de aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [de aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [de aangever] een woning in te trekken en
- dreigend een drankfles en een stok in de richting van die [de aangever] te houden en
- met een drankfles tegen het hoofd van die [de aangever] te slaan en
- meermalen met gebalde vuist tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en
- de kleding van die [de aangever] vast te pakken;
en/of
op 25 maart 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [de aangever] , heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag van 60 euro en twee telefoons en pasjes en twee paspoorten op naam van [de aangever] en kleding, die aan die [de aangever] toebehoorden, door
- die [de aangever] een woning in te trekken en
- dreigend een drankfles en een stok in de richting van die [de aangever] te houden en
- met een drankfles tegen het hoofd van die [de aangever] te slaan en
- meermalen met gebalde vuist tegen het lichaam van die [de aangever] te slaan en
- de kleding van die [de aangever] vast te pakken.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het
bewezenverklaardelevert op:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en/of
  • afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, gelet op de ernst van de feiten en zijn bijdrage daaraan, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging acht te slaan op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, alsmede de persoonlijke problematiek van de verdachte. Gelet hierop moet worden volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal twaalf maanden, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, zodat tijdens de twee jaren durende proeftijd de kans op herhaling kan worden ingeperkt en de verdachte de nodige hulp en begeleiding kan krijgen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, die staan in een onderlinge verhouding van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 Wetboek van Strafrecht (Sr), en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Op 25 maart 2020 hebben de verdachte en de medeverdachten de aangever in een woning in Zaandam beroofd. De aangever is die dag aan het begin van de avond naar de woning van één van de medeverdachten gegaan om zijn eigendommen op te halen, die nog in die woning lagen. Daartoe had de aangever een afspraak gemaakt met één van de medeverdachten. Aangekomen bij de woning werd de aangever naar binnen getrokken en ontstond een ruzie over geld. Deze ruzie is vervolgens geëscaleerd. De aangever is bedreigd, geslagen en vernederd in een woning van waaruit hij geen kant op kon. De verdachte en de medeverdachten hebben zich tijdens het incident zodanig dwingend, dreigend en gewelddadig gedragen, dat een voor de aangever zeer bedreigende en angstige situatie is ontstaan, waarin hij - naar uit die feitelijke omstandigheden kan worden afgeleid - zich gedwongen heeft gevoeld goederen af te staan en/of te dulden dat deze hem werden afgenomen.
De verdachte en de medeverdachten hebben met hun handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangever en zijn eigendomsrecht geschonden. Het is algemeen bekend dat dergelijke gevallen van bedreiging en geweld gepleegd in een woning, waaruit een slachtoffer niet kan vertrekken en waar een slachtoffer niet door omstanders kan worden geholpen, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen, terwijl in het bijzonder een slachtoffer naast fysieke ook nog psychische nadelige gevolgen hiervan kan ervaren. De rechtbank rekent het de verdachte en de medeverdachten aan dat zij het recht in eigen hand hebben genomen en dat hun handelen - kennelijk - enkel was gericht op geldelijk gewin, zonder dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de mogelijke gevolgen daarvan voor de aangever.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen, acht de rechtbank alleen oplegging van een gevangenisstraf van langere duur gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de bijdrage die de verdachte aan het bewezenverklaarde heeft geleverd, zoals die hiervoor onder 3.3. is omschreven en uit de bewijsmiddelen volgt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarover hij op de zitting van 11 februari 2021 heeft verklaard en zoals die uit de stukken blijken.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel van zijn strafblad van 4 augustus 2020 blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en onherroepelijk is veroordeeld, onder andere voor een geweldsdelict. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen tot nieuw strafbaar gedrag is gekomen. Kennelijk heeft eerdere strafoplegging en de begeleiding door de reclassering er niet toe geleid dat hij zijn leven over een andere boeg wil gooien. Ook de voorwaardelijk opgelegde straf, die hem nog boven het hoofd hing, heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Uit het reclasseringsrapport van 31 juli 2020 komt naar voren dat de verdachte problemen heeft op meerdere leefgebieden, onder andere wat betreft middelengebruik, financiën, huisvesting en psychisch functioneren. In 2019 is bij de verdachte een borderlinepersoonlijkheidsstoornis vastgesteld. Als gevolg van deze problematiek lijkt hij te vluchten in het gebruik van harddrugs. Onder invloed van harddrugs verliest de verdachte zijn remmingen en kan hij (mogelijk paranoïde) agressief reageren. Daarvan lijkt in deze zaak ook sprake te zijn geweest. De rechtbank heeft de verdachte, mede vanwege zijn problematiek, in 2019 verplicht contact met de reclassering opgelegd, met onder andere een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarde. In het reclasseringsrapport wordt vermeld dat deze behandeling nog niet van de grond is gekomen vanwege een gebrekkige motivatie van de verdachte. De reclassering adviseert om de verdachte in deze zaak een onvoorwaardelijke straf op te leggen en daarnaast de aan de eerder voorwaardelijk opgelegde straf verbonden proeftijd te verlengen met één jaar om via dat lopende toezicht de kans op herhaling te beperken.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen reden voor strafmatiging of oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal de problematiek van de verdachte verder betrekken bij haar beoordeling van de vordering tot tenuitvoerlegging, hierna onder 8.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde, meer in het bijzonder het aandeel van de verdachte daarin, en acht zij oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [de aangever] heeft tegen de verdachte en de medeverdachten een vordering ingediend tot betaling van € 2.000,- schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, wegens immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde. Vergoeding van deze schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde op de zitting. De rechtbank overweegt dat de bewezen verklaarde gedragingen door de verdachte en zijn medeverdachten een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en de ernst van die normschending en de gevolgen daarvan, zoals onderbouwd in de toelichting op de vordering van de benadeelde partij, zijn zodanig geweest dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een “aantasting in zijn persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. De vordering tot vergoeding van de immateriële schade zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank zal voor zowel de toegewezen vordering van de benadeelde partij als de op te leggen schadevergoedingsmaatregel bepalen dat als het schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zal zijn bevrijd.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 7 juni 2019 in de zaak met parketnummer 15-043469-19 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de verdachte veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen. Ten aanzien van deze straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder (onder andere) de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling, als bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering, is op 2 juli 2019 aan de verdachte toegezonden.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Hoewel uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit niet heeft nageleefd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Gelet op de problematiek van de verdachte, zoals die uit de reclasseringsrapporten is gebleken, is hij, als hij vrijkomt uit detentie, gebaat bij hulpverlening en begeleiding. De rechtbank volgt daarom de vordering van de officier van justitie zoals gedaan op de zitting en zal de bij de voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd verlengen met één jaar. De rechtbank bepaalt dat de eerder bij die voorwaardelijke straf gestelde bijzondere voorwaarden (namelijk de meldplicht, (ambulante) behandelverplichting en verplichting om mee te werken aan controles op middelengebruik) blijven gelden en stelt daarbij verder, zoals geadviseerd door de reclassering, nog een extra bijzondere voorwaarde, namelijk de voorwaarde dat de verdachte tijdens de proeftijd geen harddrugs gebruikt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36f, 55, 312 en 317 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[de aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt opals schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [de aangever] de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,- , vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft deze betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover het schadebedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachten, [de medeverdachte 1] en [de medeverdachte 2] , aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst afde schriftelijke vordering van de officier van justitie van 8 juni 2020 tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-043469-19.
Verlengtde bij vonnis van 7 juni 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank in de zaak met voornoemd parketnummer opgelegde proeftijd, verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen,
met 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de eerder bij die voorwaardelijke gevangenisstraf gestelde bijzondere voorwaarden (namelijk de meldplicht, de (ambulante) behandelverplichting en de verplichting om mee te werken aan controles op middelengebruik) blijven gelden.
Stelt als aanvullende bijzondere voorwaarde, verbonden aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met voornoemd parketnummer, dat de verdachte:
-
drugsverbod: geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Deze controle gebeurt met een urineonderzoek.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de reeds eerder opgelegde bijzondere voorwaarden, alsmede de hiervoor genoemde aanvullende bijzondere voorwaarde, en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, Sr).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 februari 2021.
De oudste rechter, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.