Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties
- de eis in reconventie
- de brief van de Stichting van 16 februari 2021 met producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Stichting
- de pleitnota van [gedaagde] .
- namens de Stichting:
- [naam]
- [naam]
- [naam]
- mr. Schram voornoemd
- [gedaagde]
- mr. Melens voornoemd
- mr. K.J. Willemse, curator in het faillissement van [gedaagde] .
hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting te betalen een bedrag van € 2.500.000,- (twee miljoen vijfhonderdduizend euro),
heeft voldaan, legt [gedaagde] een overzicht van huurinkomsten ten grondslag, dat is bijgewerkt tot 1 juli 2019 (bijlage 5.2.2 bij het informatiememorandum). Volgens de onweersproken stelling van de Stichting, betreft dit echter hetzelfde overzicht als het overzicht dat aan de voorzieningenrechter voorlag in het vonnis van 19 september 2019. Destijds kwam de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit overzicht niet volstaat (…) Daarom is de voorzieningenrechter ook nu van oordeel dat [gedaagde] met het overleggen van bijlage 5.2.2 niet heeft voldaan aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.2 van het vonnis van 11 juni 2019. (…)
alle bankrekeningafschriften van alle bankrekeningen van EREF III bij banken binnen en buiten Nederland, waaronder de bankrekening(en) van EREF III bij SNS (De Volksbank) en de vier Duitse bankrekeningen van EREF III zoals door [gedaagde] genoemd ter zitting van 6 februari 2020; én
een door de boekhouder/accountant van [gedaagde] opgestelde, gespecificeerde en met facturen onderbouwde opgave van de uitgaven en inkomsten (inclusief alle huurinkomsten) van EREF III, én
deugdelijk opgemaakte jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018;
als bestuurdervan EREF III hoofdelijk veroordeeld – naast Piovra, EREF III en Vastgoedfonds Nederland – om informatie te verstrekken aan de Stichting. Nu hij geen bestuurder meer is, is ook het vonnis uit 2019 achterhaald. De Stichting heeft niet gesteld waarom [gedaagde] gehouden zou zijn om de Stichting op dit moment van informatie te voorzien; een verplichting daartoe ontbreekt. [gedaagde] heeft bovendien geen inlogcodes/gegevens meer van de online-rekeningen van Payoneer, Revolut, N26 en TransferWise, zodat hij die ook niet aan de Stichting kan verschaffen. Er is dan ook geen sprake van onwil, maar onmacht. Hij is simpelweg niet in staat om de IBAN-gegevens en tenaamstelling van de desbetreffende banken te achterhalen. Voor zover de rekeningen op naam van EREF III staan, is de Stichting op dit moment de (enige) rechthebbende, en voor zover de rekeningen op naam van [gedaagde] zouden staan, vallen ze buiten het bereik van deze procedure. Tot slot heeft de Stichting geen zelfstandig belang bij haar vordering omdat zij door middel van executoriale beslagen ten laste van [gedaagde] al een bedrag van (meer dan) de € 2,5 miljoen waartoe hij in het vonnis van 11 juni 2019 is veroordeeld heeft veiliggesteld. [gedaagde] heeft daarentegen juist een zeer zwaarwegend (persoonlijk) belang bij ontslag uit de gijzeling. Van hem kan niet het bewijs van een negatief feit worden gevraagd, aldus nog steeds [gedaagde] .
4.Het geschil in reconventie
[gedaagde] uit de gijzeling te ontslaan, althans de toepassing van lijfsdwang op te heffen;
de Stichting te verbieden het vonnis van 11 juni 2019 en/of 19 september 2019 en/of 13 februari 2020 middels lijfsdwang ten uitvoer te leggen op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag(deel) dat de Stichting daarmee in strijd handelt; en
de Stichting te veroordelen in de kosten van het geding.
5.De beoordeling in conventie
Ne bis in idem
aan zijn verplichting tot informatieverschaffing aan de Stichting als opgenomen in het vonnis van 11 juni 2019[kan]
voldoen door zo snel als mogelijk aan de Stichting de volgende informatie ter beschikking te stellen:
staan, waaronder in ieder geval Payoneer/WireCard, Revolut, TransferWise en de zogenoemde ‘N26’ rekening, een opgave van de tenaamstelling en het rekeningnummer;
rekening en verantwoording af te leggen omtrentde gelden die door de participanten aan EREF III zijn verstrekten eengespecificeerde opgave te doen van de uitgaven en inkomsten van EREF III en daarbij de onderliggendefacturen enbankafschriften over te leggen”. Volgens het vonnis van 19 september 2019 (2.4) brengt een redelijke uitleg van de veroordeling mee “
dat [gedaagde] op grond van de door hem af te leggen rekening en verantwoording, zoals de Stichting terecht stelt,gehouden was een gespecificeerde opgave te doen van hetgeen er is gebeurd met de gelden die door de deelnemers aan EREF III zijn verstrekt, waarbij zou moeten horen een gespecificeerde opgave omtrent de bezittingen, de vorderingen en schulden van EREF III”.
vier Duitse bankrekeningen, en dat […] [gedaagde] ook heeft verklaard dat hij een bedrag van € 1.039.228,-- van EREF III heeft overgemaakt naar een Duitse bankrekening van EREF III […], hetgeen voor [gedaagde] de verplichting meebrengt “
ominzichtelijk te maken op welke wijze de door de deelnemers aan EREF III verstrekte gelden, waarvan het beheer aan EREF III is toevertrouwd en ten aanzien waarvan de Stichting toezicht uitoefent,renderend zijn gemaakt.Dat omvat stellig ook de verplichting van [gedaagde] om inzage te verstrekken in de Duitse bankrekeningen van EREF III door het overleggen van de (digitale/online) bankafschriften”. In het vonnis van 9 september 2020 (2.8) heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat [gedaagde] de informatie omtrent die bankrekeningen ‘bij lange na’ niet heeft verstrekt en dat het verweer dat de Stichting die informatie zélf bij de desbetreffende banken kan opvragen afstuit op het feit dat daarvoor “
basisgegevens alstenaamstellingen rekeningnummer vereist zijn, terwijl [gedaagde] ook deze gegevens niet heeft overgelegd en vooralsnog weigert te verschaffen”. Ook het hof heeft in rechtsoverweging 3.9 van zijn arrest van 28 oktober 2020 (2.9) duidelijk verwoord waar de informatieplicht van [gedaagde] betrekking op heeft: “
Van [gedaagde] mag worden verwacht dat hij in ieder gevalde volgende gegevens over de vier bankrekeningenaan de Stichting verstrekt:rekeningnummer(s),tenaamstelling,naam en contactgegevens van de bankwaarbij de rekening wordt aangehouden,naam en contactgegevens van de partij die op internet optreedt als degene bij wie de bankrekening wordt aangehoudenof als degene die de contacten met de rekeninghouders onderhoudt,zodat de Stichting daadwerkelijk toegang tot deze bankrekeningen kan krijgen en daadwerkelijk kan nagaan naar welke rekening en op welke datum [gedaagde] het door hem genoemde bedrag van € 1.039.228,- van EREF III heeft overgemaakt.”. In 3.12 heeft het hof bovendien verduidelijkt dat “
De informatieverplichting van [gedaagde] […] in de kern [ziet] op het verstrekken van relevante gegevens over de (online) bankrekeningen. Met die gegevens kan de Stichting onder meer inzicht krijgen in de inkomsten en uitgaven van EREF III, waaronder de huurinkomsten.”
ten behoeve vanEREF III. Als de informatieverplichting van [gedaagde] immers slechts zou zien op bankrekeningen
op naam vanEREF III (dat het hof in ieder geval níet rekeningen op naam van de Stichting heeft bedoeld, staat buiten kijf), zou de eveneens door [gedaagde] te verstrekken ‘opgave van de tenaamstelling’ van die bankrekeningen immers zinledig zijn. Aan dit oordeel draagt bij dat het hof [gedaagde] in 3.13 onder (ii) overweegt dat [gedaagde] tevens aan de Stichting dient te verstrekken: “
met betrekking tot het genoemde bedrag van € 1.039.228,- een overzicht met daaropnaar welke bank dit bedrag is overgeboekt, via welke website dit is gebeurd,welk rekeningnummer het betreft,op welke naam die rekening staaten wanneer dat bedrag naar deze rekening is overgemaakt.”. Ook dit duidt erop dat het hof – evenals de voorzieningenrechters in de eerdere vonnissen – heeft bedoeld dat [gedaagde] aan zijn informatieverplichting jegens de Stichting kan voldoen door díe informatie te verstrekken die nodig is om toegang te krijgen tot de bankrekeningen waarop de gelden van c.q. voor EREF III zijn overgemaakt.
Revolutaan de Stichting doen toekomen, op welk afschrift als geadresseerde ‘Expat Real Estate Fund III’ staat weergegeven, terwijl de Stichting ter zitting heeft geciteerd uit een e-mail van [gedaagde] aan een derde en uit een bankrekeningafschrift van de Nederlandse tegenrekening van bedoelde Revolut-rekening, uit welke beide stukken volgt dat de desbetreffende rekening van Revolut niet op naam van EREF III maar op naam van ‘ [gedaagde] ’ staat. Ook de Payoneer-rekening staat, blijkens het in de spreekaantekeningen van mr. Melens opgenomen citaat in randnummer 16, (mogelijk) niet op naam van EREF III, maar (kennelijk) op naam van ‘Expat Real Estate Fund III [gedaagde] ’.
bestuurdervan EREF III, en dat hij thans geen bestuurder meer van die vennootschap is zodat van hem ook geen rekening en verantwoording meer kan worden gevergd, kan hem ook niet baten. [gedaagde] is immers hoofdelijk veroordeeld wegens bestuurdersaansprakelijkheid, welke aansprakelijkheid ziet op het persoonlijke ernstige verwijt dat [gedaagde] gemaakt kon worden toen hij wel nog (middellijk) bestuurder van EREF III was. Die hoofdelijke aansprakelijkheid is niet gebaseerd op zijn hoedanigheid van bestuurder, maar op een rechterlijke veroordeling. Zijn aansprakelijkheid duurt dan ook nog altijd voort, nu [gedaagde] de door de Stichting gevorderde informatie – zoals in de eerdere vonnissen en het arrest nader is omschreven en hierboven is verduidelijkt – nog altijd niet heeft verstrekt.
wil, maar van on
machtom de verlangde informatie aan de Stichting te verstrekken. Dat standpunt kan [gedaagde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet met goed fatsoen blijven herhalen. Ook indien de stelling van [gedaagde] – dat hij alle gegevens met betrekking tot de desbetreffende rekeningen zou hebben vernietigd in verband met een ophanden zijnde artikel-12 procedure – waar zou zijn, welke stelling de voorzieningenrechter overigens volstrekt ongeloofwaardig voorkomt, laat dat immers onverlet dat [gedaagde] de
feitelijkekennis nog altijd met zich draagt. Hij is immers als enige op de hoogte van de bankrekeningnummers en de tenaamstelling van de rekeningen. Voor zover de Stichting al op de hoogte mocht zijn van de rekeningnummers zelf, is met name de juiste tenaamstelling van die rekeningen voor haar essentiële informatie, terwijl [gedaagde] zelfs
díeminimale informatie nog altijd weigert aan de Stichting te doen toekomen.
adresniet langer in gebruik is, maakt het immers nog niet onbruikbaar als
inlognaamvoor internetbankieren. Daar komt bij dat de Stichting ter zitting onweersproken heeft gesteld dat inloggen op de bewuste rekeningen tevens langs andere wegen mogelijk is, maar dat [gedaagde] ook daaraan zijn medewerking tot op heden niet heeft verleend.
informatieaan de Stichting inzake de verdwenen inleg van de participanten. [gedaagde] heeft niet weersproken dat een bedrag van ruim € 1 miljoen nog altijd niet boven tafel is. Hij heeft zich in het onderhavige geding (en alle hieraan voorafgaande procedures) beperkt tot de stelling dat hij een bedrag van € 910.380,- zou hebben overgeboekt naar ‘de Payoneer-rekening’. Naar
welkrekeningnummer hij dat geld heeft overgemaakt en op
wiens naamdie rekening staat, heeft [gedaagde] echter steeds halsstarrig verzwegen.
980,00
6.De beoordeling in reconventie
€ 490,00(factor 0,5 × tarief € 980,00)
7.De beslissing
allebankrekeningen in binnen- en buitenland die zijn gebruikt voor transacties ten behoeve van EREF III, waaronder in ieder geval Payoneer/WireCard, Revolut, TransferWise en de zogenoemde ‘N26’-rekening, een (volledige) opgave van: