ECLI:NL:RBNHO:2021:150

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
15/145632.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling terzake mishandeling en vernieling tijdens een uit de hand gelopen verkeersruzie

Op 7 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een verkeersruzie die op 25 juni 2018 in Hoorn plaatsvond. De verdachte heeft de benadeelde partij, [benadeelde], meermalen tegen zijn armen en nek gestompt en heeft opzettelijk de klep van het cabrio dak van de auto van de benadeelde vernield. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 22 en 24 december 2020, waarbij de officier van justitie, mr. E. Visser, de bewezenverklaring van de feiten heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.C. Pedrotti, pleitte voor vrijspraak van de mishandeling en de vernieling, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft een taakstraf van 40 uren opgelegd, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 6.444,28, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat, bij gebreke van betaling te vervangen door gijzeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.145632.18 (P)
Uitspraakdatum: 7 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 december 2020 en 24 december 2020 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 18 december 2018 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en van de toelichting hierop door mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meerma(a)l(en) tegen zijn armen en/of nek, althans het lichaam, te stompen;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, opzettelijk en wederrechtelijk een klep (van een cabriodak), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. Ook ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde vernieling heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte steun zocht aan de klep van het cabrio dak van de auto van aangever, nadat hij door aangever met een ruitentikker op zijn hoofd was geslagen, waarbij de klep vermoedelijk stuk is getrokken. Van opzettelijke vernieling is echter geen sprake, aldus de raadsvrouw.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 25 juni 2018 te Hoorn, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen tegen zijn armen en nek te stompen;
2.
hij op 25 juni 2018 te Hoorn, opzettelijk en wederrechtelijk een klep (van een cabrio dak), dat aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
mishandeling
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van verdachte en de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, in het geval van bewezenverklaring van de feiten, bij het bepalen van de straf rekening te houden met de leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en de lichamelijke, geestelijke en financiële gevolgen die het voorval reeds voor verdachte met zich hebben gebracht. Gelet hierop en in aanmerking genomen de oriëntatiepunten voor de straftoemeting heeft de raadsvrouw bepleit om aan verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 750,- op te leggen. Het uitvoeren van een taakstraf is vanwege de lichamelijke gesteldheid van verdachte niet uitvoerbaar, aldus de raadsvrouw.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met de reclassering niet heeft gesproken over de aard van de werkzaamheden die een eventuele werkstraf met zich zouden brengen. Hij is in ieder geval niet in staat lichamelijk zware werkzaamheden te verrichten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van een door hem veronderstelde verkeersfout van aangever [benadeelde] heeft verdachte [benadeelde] gedurende langere tijd op agressieve wijze in zijn auto achtervolgd. Nadat [benadeelde] zijn auto onder een carport had geparkeerd in de hoop verdachte van zich te hebben afgeschud en bezig was met het sluiten van zijn cabrio-dak, heeft verdachte zijn auto geparkeerd achter de auto van [benadeelde]. Vervolgens is hij direct op [benadeelde] toegelopen en heeft hij [benadeelde], die nog met de gordel om in zijn auto zat, via het open dak meerdere malen met zijn vuist geslagen. Voor het slachtoffer moet het een beangstigende ervaring zijn geweest om na een agressieve achtervolging op een dergelijke wijze van bovenaf gestompt en geslagen te worden. Vervolgens heeft verdachte ook nog de klep van het cabrio dak van de auto van [benadeelde] vernield door daar hard aan te trekken. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij zich na een verkeersincident zo uitermate agressief heeft gedragen tegenover [benadeelde].
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake enig feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 december 2018, van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte zijn leven op orde heeft en dat er geen aanwijzingen zijn voor problemen waarbij reclasseringsbemoeienis noodzakelijk is. De reclassering adviseert het opleggen van een straf zonder bijzondere voorwaarden;
- een aanvullend reclasseringsadvies, gedateerd 21 oktober 2020, van [reclasseringswerker] voornoemd waarin wordt geconcludeerd dat een taakstraf in verband met de door verdachte aangegeven astmatische klachten en COPD onuitvoerbaar lijkt. Verdachte is in staat om een geldboete/schadevergoeding te betalen.
Op grond van de ernst van de hierboven beschreven feiten, in samenhang bezien, acht de rechtbank de modaliteit van een geldboete niet passend.
Gelet op al het voorgaande, alsmede gelet op de gevolgen die het voorval reeds voor verdachte hebben gehad (omdat hij door aangever met een lifehammer is geslagen) en in aanmerking genomen het tijdsverloop na het plegen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis moet worden opgelegd. In overleg met de reclassering kan bij de aard van de werkzaamheden, zoals gebruikelijk, rekening gehouden worden met de lichamelijke klachten van verdachte.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.031,23 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 650,- smartengeld en materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 6.080,- in verband met de schade aan de kap van de cabrio en een bedrag van € 99,- aan expertisekosten, een bedrag van € 286,95 in verband met verlies arbeidsvermogen, een bedrag van € 1.550,- in verband met kosten behandeling traumaverwerking bij een psycholoog en een bedrag van € 15,28 in verband met reiskosten als gevolg van een bezoek aan Slachtofferhulp Nederland.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade voor zover die ziet op de schade aan de kap van de auto, verlies arbeidsvermogen en reiskosten kan worden toegewezen. Hierop dient een bedrag van € 500,- in mindering te worden gebracht omdat [benadeelde] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft ontvangen bij de inruil van zijn total loss verklaarde auto.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de kosten voor de behandeling bij de psycholoog het standpunt ingenomen dat de kosten voor negen behandelingen voor toewijzing in aanmerking komen omdat de schade met betrekking tot die negen behandelingen voldoende is onderbouwd. De kosten van die behandelingen moeten worden verminderd met het deel dat door de aanvullende verzekering van de benadeelde partij was gedekt. De benadeelde partij moet niet ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot de schade van de overige behandelingen nu deze schade niet of onvoldoende is onderbouwd.
De immateriële schade moet als gevolg van medeschuld van de benadeelde partij worden gematigd tot een bedrag van € 325,-, aldus de officier van justitie.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, gelet op de door haar bepleitte vrijspraak.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op de schade aan de kap van de auto, omdat de behandeling van de vordering met betrekking tot deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij moet eveneens niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering met betrekking tot de gederfde inkomsten omdat deze schade niet deugdelijk is onderbouwd.
Voorts moet benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering met betrekking tot de kosten voor behandeling in verband met traumaverwerking, omdat het causale verband tussen deze behandeling en het bewezenverklaarde ontbreekt.
Het bedrag aan immateriële schade dient volgens de raadsvrouw op de door de officier van justitie voorgestelde wijze te worden gematigd gelet op de medeschuld van benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 5.794,28 rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Voldoende onderbouwd is dat de herstelkosten in verband met de beschadigde kap groter zijn dan de waarde van de auto, zodat bij deze schadepost de dagwaarde van de auto van € 6.080,- tot uitgangspunt wordt genomen. Dit bedrag dient te worden verminderd met een bedrag van € 500,- omdat de benadeelde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, bij de inruil van zijn beschadigde auto een bedrag van € 500,- heeft ontvangen. Deze schadepost is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 5.580,-. De expertisekosten van € 99,- en de reiskosten van € 15,28, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zijn ook toewijsbaar.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij zich als gevolg van de bewezen verklaarde feiten onder behandeling heeft laten stellen van een psycholoog. De kosten in verband met de behandeling door de psycholoog kunnen worden vergoed voor zover die zien op de negen behandelingen die ter terechtzitting door middel van bankafschriften zijn onderbouwd. Dit betreft zes behandelingen in 2018 à € 75,- per behandeling en drie behandelingen in 2019, à € 78,- per behandeling. Dus € 450,- in 2018 en € 234,- in 2019. Van deze bedragen is jaarlijks € 350,- vergoed door de aanvullende verzekering van de benadeelde. Dit betekent dat deze schadepost toewijsbaar is tot een bedrag van € 100,-. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de kosten voor behandeling door de psycholoog voor het overige niet ontvankelijk verklaren omdat deze niet zijn onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet ontvankelijk verklaren met betrekking tot de post gederfde inkomsten, omdat het causale verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde onvoldoende is aangetoond.
Verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde reiskosten, zodat deze zullen worden toegewezen.
De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in het opgelopen lichamelijk letsel, zoals genoemd in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Aan benadeelde partij zijn klappen tegen zijn armen en nek gegeven met diverse blauwe plekken tot gevolg.
De rechtbank vindt voorts grondslag voor toekenning van immateriële schade in de aantasting van de persoon op een andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Blijkens de toelichting op de vordering is de benadeelde partij onder behandeling bij een psycholoog voor traumaverwerking als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte en is er derhalve sprake van geestelijk letsel in de zin van voornoemd artikel.
Gelet op de onderbouwing van de vordering alsmede gelet op de bewezen verklaarde mishandeling komt de rechtbank een vergoeding van € 650,- voor de geleden immateriële schade billijk voor. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is geen sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij ten aanzien van de schade die verdachte heeft veroorzaakt in het kader van de mishandeling door hem van de benadeelde partij. De door de benadeelde partij geleden schade als gevolg van de mishandeling door verdachte, toen de benadeelde partij nog in de auto zat, staat immers los van de handelingen van de benadeelde partij die daarop volgden, deels als verweer tegen de mishandeling door verdachte en deels als reactie op de vernieling.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 6.444,28 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling en vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.444,28 (zesduizend vierhonderdvierenveertig euro en achtentwintig cent), bestaande uit € 5.794,28 als vergoeding voor de materiële en € 650,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.444,28 (zesduizend vierhonderdvierenveertig euro en achtentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 67 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 januari 2021.