Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 oktober 2020 en de daarin genoemde processtukken en bijbehorende producties
- de mondelinge behandeling van 20 januari 2021
- de pleitnota van [eiser] .
- R.F.K. [eiser]
- mr. Groot voornoemd
- [naam] , zoon van [gedaagde]
- mr. Afriyieh voornoemd.
2.De feiten
Bijzondere lasten en beperkingenonder meer bepaald:
Primair te verklaren voor recht dat geen erfdienstbaarheid is gevestigd althans dat deze is vervallen en [gedaagde] , en de huurders van zijn percelen, te gebieden om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het (doen) betreden van perceel L [G] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding, Subsidiair te verklaren voor recht dat de erfdienstbaarheid enkel ziet op een recht van overpad van 3 meter voor personenauto’s van en naar de openbare weg te gaan en [gedaagde] , en de huurders van zijn terrein, om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het (doen) betreden van perceel L [G] met voertuigen zwaarder dan 500 kg per wiel, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de schade die is veroorzaakt door het gebruik van het perceel van € 7.500,00, danwel een door de rechtbank in goede justitie te stellen bedrag;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de schade die is veroorzaakt doordat [eiser] geen gebruik kan maken van zijn eigen perceel, te begroten op een bedrag van (€ 450,00 + € 750,00 + € 300,00 =) € 1.500,00, vermeerderd met een bedrag van (€ 250,00 + 1.495,00 + 100,00 =) € 1.845,00 per maand vanaf 1 juli 2020, danwel een door de rechtbank in goede justitie te stellen bedrag;
[gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de nakosten van € 338,16, danwel een door de rechtbank in goede justitie te stellen bedrag;
de verschuldigde wettelijke rente over vordering sub II, III en V vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
de kosten van deze procedure.
“onder meer” is opgenomen de tekst van de erfdienstbaarheid, waarmee bedoeld is: met inbegrip van het daarin opgenomen vervalbeding.
in privéen enkel voor zover het een breedte van 3 meter betrof, getuige de daarover in 1992/1993 gemaakte afspraken (r.o. 2.4. en 2.5.).
“om met voertuigen van en naar de openbare weg ( [adres] ) te komen, zulks op de nu bestaande wijze”. De erfdienstbaarheid geldt dan ook enkel voor een personenauto (niet voor voertuigen zwaarder dan 500 kg per wiel), waarvoor een maximale breedte van 3 meter voldoende is. Hiertoe wordt ook verwezen naar de daarover in 1992/1993 gemaakte afspraken (r.o. 2.4. en 2.5.).
Voor zover dat niet geldt ten aanzien van de reikwijdte van de erfdienstbaarheid, wordt aangevoerd dat uit de leveringsaktes bovendien niet blijkt dat de erfdienstbaarheid is beperkt tot een strook van 3 meter. De door [eiser] overgelegde correspondentie, die door [gedaagde] niet ondertekend is, kan niet gelden als overeenkomst daartoe tussen partijen. Nu de uitvoering van de erfdienstbaarheid door [gedaagde] rechtmatig is, is geen sprake van een onrechtmatige daad en dus ook niet van een schadevergoedingsplicht van [gedaagde] jegens [eiser] . Ook ontbreekt ieder bewijs van de schade, evenals een causaal verband. Met betrekking tot de nakosten geldt dat deze voortvloeien uit het vonnis van 22 januari 2020. Ook had [eiser] op grond van artikel 237 lid 4 Rv een verzoek tot begroting van de nakosten kunnen (en moeten) indienen, zodat ook deze vordering dient te worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.De beoordeling
krachtvan gewijsde gegaan vonnis. Dat houdt in dat tegen dat vonnis geen rechtsmiddel meer open staat (geen van partijen is immers binnen de daarvoor geldende termijn in hoger beroep gekomen van dat vonnis). Op grond van artikel 236 Rv hebben deze beslissingen in een ander geding tussen dezelfde partijen in beginsel bindende kracht (=
gezagvan gewijsde).
Voormelde erfdienstbaarheid van weg zal vervallen, wanneer één van de betreffende erfpachtsrechten eindigt”) is vervallen met de verkrijging van de (blote) eigendom van perceel [A] door [eiser] . In de daartoe opgemaakte leveringsakte van 31 mei 1989 is onder meer opgenomen hetgeen hierboven in r.o. 2.2 is weergegeven.
“onder meer” is opgenomen. Daarmee is bedoeld de gehele tekst van bij akte van 5 juli 1998 opgenomen erfdienstbaarheid op te nemen, dus met inbegrip van het daarin opgenomen vervalbeding. Aan deze nieuwe vestiging kan [gedaagde] thans geen rechten ontlenen, omdat deze door de levering van de blote eigendom van de percelen [B] en [C] aan [gedaagde] is vervallen.
gevestigd casu quo bekrachtigd”, waarbij onder 2 expliciet is opgenomen dat met name worden gevestigd de erfdienstbaarheden van weg. De op 5 juli 1988 gevestigde erfdienstbaarheid wordt daarbij genoemd en ingevoegd. De clausule ten aanzien van het vervallen van de reeds bestaande erfdienstbaarheid is daarbij niet overgenomen. Dat zulks wel bedoeld is, door opname van de zinsnede woorden ‘
onder meer’volgt de rechtbank niet.
onder meer’ op het feit dat in de akte van 5 juli 1988 nog (veel) meer is vermeld dan
alléénde erfdienstbaarheid waarnaar wordt verwezen. Als bedoeld was om ten aanzien van de (her)vestiging van de erfdienstbaarheid ook het vervalbeding op te nemen, dan had het voor de hand gelegen dat dat vervalbeding (evenals de erfdienstbaarheid zelf) óók zou zijn opgenomen in het citaat waarnaar in de latere aktes wordt verwezen. Dat is echter niet het geval. Het voorgaande vindt bovendien bevestiging in de door [eiser] overlegde producties. Daaruit kan namelijk de conclusie getrokken worden dat partijen ook zelf zijn uitgegaan van vestiging zonder vervalbeding. Immers, niet alleen spreekt [eiser] nadien in zijn brief van 26 mei 1992 aan [gedaagde] zelf ook van een “
Erfdienstbaarheid perceel [A]” (r.o. 2.4.) en op 29 maart 1993 (r.o. 2.5.) van “
het servituut”, maar ook wordt in de akte van 31 juli 2017 (r.o. 2.6.) wederom verwezen naar de reeds gevestigde erfdienstbaarheid. Indien die erfdienstbaarheid – zoals [eiser] betoogt – op 6 juli 1989 zou zijn vervallen, dan zou er geen reden zijn om die erfdienstbaarheid in 2017 op te nemen. Dat is echter wel gebeurd. In de akte van 31 juli 2017 wordt immers “
Ten aanzien van met betrekking tot het verkochtebestaandebijzondere lasten en beperkingen van civielrechtelijke aard” (onderstreping rechtbank) verwezen naar de akte van 31 mei 1989, in welke akte de desbetreffende erfdienstbaarheid is gevestigd c.q. bekrachtigd. [eiser] heeft als koper deze bijzondere lasten en beperkingen aanvaard.
Voorwaarden voor het Samenvoegen van percelenvan het Kadaster is opgenomen dat samenvoeging niet mogelijk is als “
het percelen betreft waarvan de rechtstoestand naar burgerlijk recht verschillend is”, hetgeen (onder meer) betrekking kan hebben op een erfdienstbaarheid. Gesteld noch gebleken is dat de door het Kadaster samengevoegde percelen een verschillende rechtstoestand hadden, omdat niet is gesteld of gebleken is dat op L [F] (bijvoorbeeld) geen erfdienstbaarheid rust. Dat het Kadaster de percelen in kwestie heeft samengevoegd, kan derhalve niet dienen tot onderbouwing van de stelling dat de erfdienstbaarheid van Perceel [A] ‘dus’ is vervallen.
de erfdienstbaarheid van weg (…) om met voertuigen van en naar de openbare weg ( [adres] ,) te komen, zulks op de thans bestaande wijze”. De door [eiser] gevorderde beperking is daarin niet opgenomen, noch valt deze daarin te lezen. Dat zulks tussen partijen in 1992 zou zijn overeengekomen, zoals [eiser] stelt, kan de rechtbank niet vaststellen. [eiser] verwijst daartoe naar een gesprek dat hij op 12 mei 1992 met mevrouw [gedaagde] heeft gehad, waarin beide partijen dat “
overeengekomen” zouden zijn. De bevestiging in de vorm van de brief van [eiser] aan [gedaagde] van 26 mei 1992 (r.o. 2.4.) is echter ontoereikend om tot die conclusie te komen. Nog daargelaten dat die brief niet door (mevrouw of de heer) [gedaagde] voor akkoord is ondertekend – en deze derhalve niet meer is dan een éénzijdig gespreksverslag – is daarin niets opgenomen over beperking van de erfdienstbaarheid tot een maximale breedte van 3 meter. Bovendien heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt inzake (beperking van) de erfdienstbaarheid. Ook het deurwaardersexploot van 29 maart 1993 (r.o. 2.5.) kan niet als bewijs van aldus luidende afspraken dienen. Hoewel in dit stuk wel een maximale breedte van 3 meter wordt genoemd, blijkt ook uit dit exploot niet dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd. Evenmin blijkt daaruit dat een beperking van het gebruik tot een breedte van 3 meter in overeenstemming is met gebruik “
op de thans bestaande wijze” waarvoor de erfdienstbaarheid oorspronkelijk werd gevestigd. Het voorgaande geldt evenzeer ten aanzien van het beperken van de erfdienstbaarheid tot gebruik van de weg tot personenauto’s niet zwaarder dan 500 kg. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat het gebruik was zoals door [eiser] is betoogd. Ook de subsidiaire vordering zal dan ook worden afgewezen.
nietzouden zijn verschuldigd – zoals [eiser] stelt – wordt echter betwist door [gedaagde] .
alle(zowel voor als na de uitspraak gemaakte) kosten. [2] Nu [eiser] heeft verzuimd om enige nadere onderbouwende bescheiden in het geding te brengen ten aanzien van zijn vordering tot terugbetaling van de nakosten, kan de rechtbank niet beoordelen of en wanneer het kortgedingvonnis aan [eiser] is betekend, noch of [eiser] uit hoofde daarvan (al dan niet tijdig) aan een eventueel betalingsverzoek van de proceskosten heeft voldaan. Dientengevolge kan evenmin worden vastgesteld of [eiser] (on)verschuldigd heeft betaald. Ook deze vordering zal worden afgewezen.
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)