ECLI:NL:RBNHO:2021:1480

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
15/025864-20, 15/058986-20, 15/205350-19 (tul) en 15-225946-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vermogensdelicten en opzetheling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 23 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere vermogensdelicten, waaronder diefstal en opzetheling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor acht vermogensdelicten en opzetheling, met een gevangenisstraf van 15 maanden. De zaak omvatte verschillende feiten, waaronder diefstal van gereedschap, accu's, sieraden en amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen van misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/025864-20, 15/058986-20, 15/205350-19 (tul) en 15-225946-19 (tul)
Uitspraakdatum: 23 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 februari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 Sv, ten laste gelegd dat:
15/025864-20 (hierna zaak I):
Feit 1hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Haarlem een schild en/of gereedschap, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2020 tot en met 25 januari 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om twee accu's, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking met een of meer van zijn mededader(s)
- de beschermkap(pen) van de vrachtwagen)accu's heeft/hebben verwijderd en/of losgemaakt en/of
- de bedrading heeft/hebben losgetrokken/losgeknipt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 24 mei 2020 tot en met 25 mei 2020 te Haarlem (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) twee portemonnees (met inhoud) en/of een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Haarlem (in/uit een woning gelegen aan het [adres] ) een of meerdere sieraden en/of een laptop en/of een fiets en/of een make-up tas en/of een bankpas en/of schoenen en/of krasloten en/of een kastje, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Haarlem (een) goed(eren), te weten een laptop en/of sieraden heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 5
hij op of omstreeks 29 januari 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 55 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 6hij in of omstreeks de periode van 24 januari 2020 tot en met 25 januari 2020 te Haarlem een of meerdere accu’s, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen accu’s onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 7hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2020 tot en met 18 januari 2020 te Haarlem (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere camera’s en/of een playstation en/of een of meerdere mobiele telefoons en/of een of meerdere laptops en/of een of meerdere dvd’s en/of een of meerdere pasjes en/of een geldbedrag en/of een koptelefoon en/of een go pro en/of een of meerdere zonnebrillen en/of een tas en/of medailles in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel braak, verbreking en/of inklimming;
Feit 8hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Haarlem twee zonnebrillen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 9hij op een of meerdere tijdstippen op of omstreeks 21 januari 2020 te Haarlem een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 12] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door (meermalen) (zonder toestemming) gebruik te maken van een bankpas van die [slachtoffer 12] en/of de (bij die bankpas horende) pincode;
15/058986-20 (hierna zaak II):
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Haarlem (in/uit een schuur/garage) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere stuks gereedschap en/of een of meerdere fietsen en/of skischoenen en/of koffiecups en/of drank en/of een boiler, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte in zaak I moet worden vrijgesproken van feit 4 primair en van het bestanddeel “tezamen en in vereniging met een of meer anderen” in feit 7.
3.2
Standpunt van de verdediging
Zaak I
De verdachte heeft de feiten 1, 2, 5 en 6 bekend. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 2, 5 en 6.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat het plaatsen van het baken op de fiets van de verdachte zonder toestemming van een rechter-commissaris is gebeurd en dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Hierdoor is er onvoldoende wettig bewijs, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Ook ten aanzien van de feiten 3, 8 en 9 heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig bewijs. De kwaliteit van de afbeeldingen in het dossier is zo slecht, dat een herkenning van de verdachte niet mogelijk is. Er mag dan ook geen bewijswaarde worden toegekend aan de herkenningen door verbalisanten.
Ten aanzien van feit 4 subsidiair heeft de raadsman verzocht om vrijspraak, omdat de verdachte de goederen te goeder trouw heeft gekocht, zodat er geen sprake is van opzetheling dan wel schuldheling.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van de getuige [naam] niet betrouwbaar is en dat het aannemelijk is dat [naam] de vuilniszak met daarin gestolen goederen en een envelop met de naam van de verdachte erop naar de politie heeft gebracht om de verdachte een diefstal in de schoenen te schuiven, waarmee hij niets te maken heeft. Ook van dit feit moet de verdachte worden vrijgesproken.
Zaak II
De verdachte heeft dit feit ontkend. De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet te zien is op de camerabeelden, dat de verklaring van [naam] onbetrouwbaar is en dat [naam] destijds toegang had tot de box van de verdachte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 4 primair (zaak I)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat – net als de officier van justitie heeft gevorderd – de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 primair ten laste gelegde feit, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de goederen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5 t/m 9 in zaak I ten laste gelegde feiten en het ten laste gelegde feit in zaak II op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverwegingen
Zaak I
Feit 1
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting na het inzetten van een peilbaken op de fiets van de verdachte. De met deze observatie samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte kan als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, vastgelegd in artikel 3 van de Politiewet, daarvoor voldoende legitimatie biedt.
Feit 3
Op 25 mei 2020 heeft de aangever aangifte gedaan van diefstal uit zijn woning van verschillende goederen, waaronder een portemonnee. Op camerabeelden is te zien dat een persoon op 25 mei 2020 rond 02:59 uur een voorwerp in een vuilnisbak gooit vlakbij het huis van de aangever. Later op de dag is de portemonnee van de aangever in deze vuilnisbak gevonden.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant] . De verbalisant heeft naast de zich in het dossier bevindende afbeeldingen (zogenoemde stills) ook de bewegende beelden bekeken. Deze beelden heeft hij een aantal maal stilgezet op de momenten waarop het gezicht van de persoon bij de vuilnisbak even zichtbaar werd. Hij omschrijft diverse kenmerken en gelaatstrekken waaraan hij de verdachte herkent. Hij baseert deze herkenning op meerdere staandehoudingen dan wel aanhoudingen van de verdachte in het verleden.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning voldoende specifiek en gedetailleerd is, waardoor hieraan bewijswaarde toegekend kan worden. Dat de kwaliteit van de afbeeldingen in het dossier slecht is, doet aan voornoemde herkenning van de bewegende beelden niet af.
Gelet op het tijdstip waarop de verdachte vlakbij de woning van de aangever diens uit de woning weggenomen portemonnee heeft weggegooid, is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 4 subsidiair
Voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de sieraden heeft gekocht van [naam] en de laptop – die niet meer zou werken – erbij heeft gekregen. Over deze [naam] heeft de verdachte verder nog gezegd dat hij vaker goederen van hem heeft gekocht en dat [naam] een junk is.
Hij heeft niet aan [naam] gevraagd hoe deze aan de voorwerpen was gekomen. Tot slot is de verdachte meermalen veroordeeld voor heling. Hiernaar gevraagd, antwoordde verdachte op zitting dat dan achteraf bleek dat de door hem gekochte goederen gestolen waren.
Op grond van het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen dan wel het verwerven van de bewezen verklaarde voorwerpen, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze van diefstal afkomstig waren. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
Feit 7
In de woning van de aangever is een handschoen gevonden, die is onderworpen aan DNA-onderzoek. Op de handschoen is het DNA van de verdachte aangetroffen, concludeert de rechtbank op basis van dit onderzoek. De verdachte heeft wisselend verklaard over deze handschoen. Hij heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij de handschoenen wel eens uitleent. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij zijn handschoenen nooit uitleent. Gevraagd waarom zijn handschoen met zijn DNA in de woning van de aangever is aangetroffen, heeft hij vervolgens verklaard dat hij zijn handschoenen wel eens laat liggen in andermans woning en dat een ander zijn handschoen kan hebben gebruikt. De rechtbank schuift de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte degene is geweest die in de woning van de aangever goederen heeft weggenomen.
Feit 8
Uit de aangifte blijkt dat op 2 januari 2020 twee zonnebrillen uit de auto van aangevers zijn weggenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij op diezelfde datum de kofferbak van de auto open heeft gemaakt, omdat hij op zoek was naar geld. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op 2 januari 2020 de zonnebrillen uit de auto heeft weggenomen.
Feit 9
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van herkenning van de verdachte op beelden van de Kiosk door verbalisant [verbalisant] . De verbalisant heeft – naast de zich in het dossier bevindende afbeeldingen (zogenoemde stills) – ook de bewegende camerabeelden bekeken en hij omschrijft diverse kenmerken en gelaatstrekken waaraan hij de verdachte herkent.
Hij baseert deze herkenning op meerdere staandehoudingen dan wel aanhoudingen van de verdachte in het verleden.
Bovendien heeft de verbalisant de verdachte op 25 mei 2020 gezien en droeg de verdachte dezelfde jas als de persoon op de camerabeelden van de Kiosk.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning voldoende specifiek en gedetailleerd is, waardoor hieraan bewijswaarde toegekend kan worden. Dat de kwaliteit van de afbeeldingen in het dossier slecht is, doet aan voornoemde herkenning van de bewegende beelden niet af. Gelet hierop, kan het feit wettig en overtuigend bewezen worden.
Zaak II
In de nacht van 4 op 5 januari 2020 hebben drie mannen verschillende goederen, waaronder twee fietsen, gestolen uit een garage. Medeverdachte [naam] heeft bij de politie verklaard dat hij de diefstal samen met de verdachte heeft gepleegd en dat de verdachte daarna de gestolen goederen in zijn bezit had.
Verbalisanten hebben [naam] herkend op camerabeelden waarop de diefstal te zien is, hetgeen de verklaring van [naam] ondersteunt. Daarnaast bevinden zich in het dossier WhatsApp-berichten van [naam] aan een persoon met telefoonnummer [nummer] , verstuurd op 6 en 7 januari 2020. [naam] , die een neef is van de verdachte, noemt de gebruiker van het nummer [nummer] [voornaam verdachte] , wat de voornaam is van de verdachte, en vraagt hem naar de fiets en de fietssleutel, omdat hij de fiets “kwijt kan” aan een runner. Ook is er een foto verzonden van een fiets, die overeenkomt met de omschrijving van de gestolen fiets.
De verdachte heeft ter terechtzitting wisselend verklaard over de chat. Hij heeft aanvankelijk verklaard dat hij de fiets en de fietssleutel niet in zijn bezit heeft gehad. Daarna heeft hij verklaard dat hij het gesprek met [naam] niet heeft gevoerd en dat de [voornaam verdachte] die genoemd wordt in het gesprek een andere [voornaam verdachte] zou kunnen zijn. De rechtbank acht deze verklaringen ongeloofwaardig.
Gelet op het – naar eigen zeggen van de verdachte – veelvuldige contact tussen de verdachte en [naam] en zijn neef [naam] , de verklaring van [naam] dat hij de diefstal met de verdachte heeft gepleegd en de omstandigheid dat [naam] de persoon met wie hij daags na de diefstal WhatsApp-contact heeft over het kwijt kunnen van een fiets aanspreekt met [voornaam verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, de diefstal heeft gepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5 t/m 9 in zaak I ten laste gelegde feiten en het ten laste gelegde feit in zaak II heeft begaan, met dien verstande dat:
15/025864-20 (zaak I):
Feit 1hij op 29 januari 2020 te Haarlem een schild en gereedschap, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
Feit 2hij in de periode van 24 januari 2020 tot en met 25 januari 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om twee accu's, die toebehoorden aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en verbreking met een of meer van zijn mededader(s)
- de beschermkap(pen) van de vrachtwagenaccu's hebben verwijderd en/of losgemaakt en
- de bedrading hebben losgetrokken/losgeknipt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij in de periode van 24 mei 2020 tot en met 25 mei 2020 te Haarlem uit een woning gelegen aan de [adres] twee portemonnees (met inhoud) en meerdere sieraden die toebehoorden aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4 subsidiairhij op 27 juni 2020 te Haarlem een laptop en sieraden heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;
Feit 5
hij op 29 januari 2020 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 55 gram van een materiaal bevattende amfetamine;
Feit 6hij in de periode van 24 januari 2020 tot en met 25 januari 2020 te Haarlem meerdere accu’s, die toebehoorden aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen accu’s onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 7hij in de periode van 17 januari 2020 tot en met 18 januari 2020 te Haarlem uit een woning gelegen aan de [adres] camera’s, een playstation, mobiele telefoons, laptops, dvd’s, pasjes, een geldbedrag, een koptelefoon, een go pro, zonnebrillen, een tas en medailles, die toebehoorden aan [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel braak en inklimming;
Feit 8hij op 2 januari 2020 te Haarlem twee zonnebrillen, die toebehoorden aan [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 9hij op meerdere tijdstippen op of omstreeks 21 januari 2020 te Haarlem een geldbedrag, dat toebehoorde aan [slachtoffer 12] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door meermalen zonder toestemming gebruik te maken van een bankpas van die [slachtoffer 12] ;
15/058986-20 (zaak II):
hij op 5 januari 2020 te Haarlem uit een schuur/garage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meerdere stuks gereedschap en meerdere fietsen en skischoenen en koffiecups en drank en een boiler, die toebehoorden aan [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak I
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Ten aanzien van feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en verbreking;
Ten aanzien van de feiten 3 en 8:
telkens: diefstal;
Ten aanzien van feit 4 subsidiair:
opzetheling;
Ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van feit 7:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Ten aanzien van feit 9:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
Zaak II:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest en dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en met aftrek van dat voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een flink aantal vermogensdelicten. Hij heeft bij meerdere mensen goederen weggenomen uit onder andere hun woning, schuur en auto. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan heling van meerdere goederen.
Dit zijn ernstige feiten waar de rechtbank zwaar aan tilt. Mensen moeten zich veilig kunnen voelen thuis en hun spullen moeten veilig zijn in hun woning en schuur. Door bovendien in de nachtelijke uren een woning binnen te dringen, terwijl de bewoner(s) nietsvermoedend lag(en) te slapen, is een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers en omwonenden. Door de slachtoffers worden dergelijke feiten dan ook als zeer ingrijpend ervaren. Ook heeft de verdachte bij twee bedrijven accu’s uit vrachtwagens gestolen, althans dat geprobeerd. Al deze feiten brengen (grote) materiële schade en overlast mee. De verdachte heeft voor deze gevolgen van zijn handelen kennelijk geen enkel oog gehad en is alleen op eigen financieel gewin uit geweest.
Voorts heeft de verdachte 55 gram amfetamine voorhanden gehad. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Gelet op de hoeveelheid, moet de amfetamine (mede) bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van ook (zeer) zware criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Voorts plegen gebruikers van harddrugs niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 26 januari 2021, opgesteld door [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Fivoor en de door hem toegezonden aanvulling per e-mail van 8 februari 2021.
De op te leggen straf
Op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde en gelet op de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd, komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 15 (vijftien) maanden moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Zaak I
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.022,27 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
De benadeelde partij heeft in de bijlage bijbehorende bij de aangifte een weggenomen bedrag van € 500,- genoemd, maar vordert in haar verzoek tot schadevergoeding een bedrag van
€ 700,-.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen. De overige posten kunnen geheel worden toegewezen.
De rechtbank wijst totaal een bedrag van € 822,27 toe, dat voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
[slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 467,16 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 6 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 6 bewezen verklaarde feit. De rechtbank constateert echter dat het bedrag voor het vervangen van de accu inclusief BTW is. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer 7] , als bedrijf, de BTW kan verrekenen. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 386,08, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering zal voor het overige deel (de BTW) worden afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Zaak II
[slachtoffer 13]
De benadeelde partij [slachtoffer 13] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 3.184,98 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
damesfiets € 999,-;
herenfiets € 1.199,-;
schuurmachine € 89,99;
multitool € 189,-;
slijper € 69,99;
boormachine € 70,-;
boorset € 100,-;
heren skischoenen € 174,-;
dames skischoenen € 199,-;
fietszitje € 95.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering geheel toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
De rechtbank zal ten aanzien van de posten 6 en 10 een afschrijving toepassen, gelet op de ouderdom van de goederen. De rechtbank wijst post 6 toe tot een bedrag van
€ 50,- en post 10 tot een bedrag van € 75,-.
Ten aanzien van de posten 3, 4, 7 en 9 heeft de benadeelde partij al een afschrijving toegepast, zodat de rechtbank deze posten geheel toe zal wijzen.
Ten aanzien van post 5 is door de benadeelde partij geen afschrijving toegepast. Uit de vordering blijkt niet hoe oud de slijper was en nu de raadsman de vordering niet heeft betwist, zal de rechtbank ook deze post geheel toewijzen.
Voorts zal de rechtbank de posten 1, 2 en 8 geheel toewijzen.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de schade tot een bedrag van € 3.144,98 voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet- ontvankelijk verklaren.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

15/205350-19
Bij vonnis van 25 november 2019 in de zaak met parketnummer 15/205350-19 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 16 december 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 10 december 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
15/225946-19
Bij vonnis van 3 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 15/225946-19 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van opzetheling veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 23 oktober 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 18 oktober 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 45, 57, 310, 311 en 416 Sr;
2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 4 primair in zaak I is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5 t/m 9 in zaak I ten laste gelegde feiten en het ten laste gelegde feit in zaak II heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
[slachtoffer 3] (zaak I, feit 3)
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 822,27, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 822,27, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijk rente, zoals hierboven weergegeven. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 20 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
[slachtoffer 7] (zaak I, feit 6)
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 7] geleden schade tot een bedrag van
€ 386,08, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
wijst de vordering voor het overige deel af;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 386,08, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijk rente, zoals hierboven weergegeven. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 7 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
[slachtoffer 13] (zaak II)
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 13]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.144,98, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
Schadevergoedingsmaatregel
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 13] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.144,98, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijk rente, zoals hierboven weergegeven. Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal 41 dagen indien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt.
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
15/225946-19
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/225946-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van 30 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 3 oktober 2019;
15/205350-19
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/205350-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf van 2 weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 25 november 2019;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. M. Ramondt en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2021.
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. R. Winter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.