ECLI:NL:RBNHO:2021:1471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
8961732 \ KG EXPL 21-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder (eiser) en een huurder (gedaagde) over huurachterstand en ontruiming van de woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Heiden, vorderde betaling van achterstallige huur en ontruiming van de woning wegens een huurachterstand van € 3.200,00 en een achterstand in waterkosten van € 999,94. De huurovereenkomst was in juni 2019 aangegaan en de huurprijs bedroeg € 700,00 per maand. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat zij door financiële problemen als gevolg van de coronacrisis niet in staat was om te betalen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiser toewijsbaar was, omdat de gedaagde niet had betwist dat er een huurachterstand was en dat de vordering in een bodemprocedure waarschijnlijk zou worden toegewezen. De kantonrechter gelastte de gedaagde om de woning binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen en veroordeelde haar tot betaling van de achterstallige huur en waterkosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8961732 \ KG EXPL 21-3 KB
Uitspraakdatum: 22 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.J.J. van der Heiden
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederende in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 22 januari 2021 gedagvaard. Bij herstelexploot van 2 februari 2021 heeft [eiser] [gedaagde] opgeroepen tegen het juiste tijdstip.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt sinds omstreeks juni 2019 de woning op het adres [adres] aan [gedaagde] . De huurprijs bedraagt € 700,00 per maand. Dit is exclusief het gebruik van elektriciteit/gas/water.
2.2.
In de huurovereenkomst, welke door beide partijen is ondertekend op respectievelijk 2 januari 2020 en 1 januari 2020, staat een huurperiode vermeld van 1 januari 2020 tot 1 juni 2020. In de overeenkomst staat dat dit maandcontract automatisch wordt verlengd, indien huurder of verhuurder niet kenbaar heeft gemaakt dit contract te willen beëindigen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de achterstallige huur van € 3.200,00, alsmede de achterstand in betalingen betreffende water van € 999,94, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van € 762,29 (inclusief btw) en een bedrag van € 700,00 per maand vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Daarnaast vordert [eiser] ontruiming van het gehuurde, met machtiging van [eiser] om dit, indien [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, zelf te doen uitvoeren, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] haar huurpenningen niet regelmatig of volledig betaalt. De huurachterstand van 1 juli tot en met december 2020 bedraagt € 3.200,00. Daarnaast dient [gedaagde] (een voorschot op) de kosten voor waterlevering te betalen aangezien de meteraansluiting op naam van [eiser] staat. Voor de periode van juni 2019 tot en met december 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 999,94 van [gedaagde] te vorderen ter zake van voorschot op de kosten voor de waterleveringr. Zo heeft [eiser] per 1 december 2020 een bedrag van in totaal € 4.199,94 van [gedaagde] te vorderen.
3.3.
Bij e-mail van 8 december 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] in gebreke en aansprakelijk gesteld. [gedaagde] gedraagt zich niet als een goed huurder en is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst door het niet (tijdig) betalen van de huurpenningen. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] erkent dat er een huurachterstand is. Zij voert aan – samengevat – dat haar partner en zij sinds maart 2020 financiële problemen hebben. Door de coronacrisis is de baan van [gedaagde] grotendeels vervallen en zit haar partner zonder werk. [gedaagde] is bereid te betalen, maar kan het niet. [gedaagde] weet niet of het gestelde bedrag aan huurachterstand klopt. In december 2020 is [gedaagde] erachter gekomen dat ze ook voor water moet betalen. Dat heeft ze nooit zo begrepen. In december 2020 heeft ze de waterlevering op haar naam gezet.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier gaat om een forse huurachterstand, welke naar zijn aard spoedeisend is.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
De kantonrechter stelt voorts voorop dat de door [eiser] in kort geding gevorderde ontruiming van de woning een ingrijpende maatregel is. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding zal dan ook alleen maar plaats zijn als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een gewone procedure (de bodemprocedure) de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de woning te ontruimen.
5.4.
De vordering van [eiser] zal in dit kort geding worden toegewezen en de kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
5.5.
[gedaagde] heeft erkend dat zij een huurachterstand heeft laten ontstaan. [eiser] heeft gesteld dat het gaat om een bedrag van € 3.200,00 per 1 december 2020. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betwist, althans niet gemotiveerd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert en dat ze daarom wel wil maar niet kan betalen. Dit kan echter niet voor rekening en risico van [eiser] komen. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 3.200,00 zal dan ook worden toegewezen.
5.6.
In een bodemprocedure zal een vordering tot ontbinding van een huurovereenkomst betreffende woonruimte alsmede tot ontruiming van het gehuurde wegens wanbetaling in beginsel worden toegewezen, indien vaststaat dat sprake is van een huurachterstand ter grootte van drie maandtermijnen. De huurachterstand die [gedaagde] hier heeft laten ontstaan is meer dan drie maanden. Dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen, is dus met grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten. Daarom zal de kantonrechter de vordering tot ontruiming in dit kort geding toewijzen. De kantonrechter zal de termijn tot ontruiming echter stellen op vier weken na betekening van het vonnis in verband met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] en de bijzondere omstandigheden betreffende Covid-19.
5.7.
[eiser] vordert tevens betaling van een bedrag van € 700,00 voor de huurtermijnen vanaf 1 januari 2021. De kantonrechter zal ook dit bedrag toewijzen, echter tot de datum van ontruiming en niet, zoals door [eiser] gevorderd, tot beëindiging van de huurovereenkomst of tot het moment dat het gehuurde wederom zal zijn verhuurd. [eiser] heeft verder niet onderbouwd waarom [gedaagde] tot die datum de huur voor de woning zou moeten betalen, terwijl zij daar met haar gezin niet woonachtig is.
5.8.
Daarnaast vordert [eiser] betaling van een achterstand betreffende de voorschotbetalingen voor de waterlevering. Ook dit heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Zij heeft ter zitting aangegeven dat sinds december 2020 de meteraansluiting op haar naam staat, omdat zij er toen achter kwam dat dit had moeten gebeuren. Ook dit kan niet voor rekening en risico komen van [eiser] . Uit de huurovereenkomst blijkt immers dat de kosten voor water voor rekening van [gedaagde] komen. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld om anders te oordelen. De door [eiser] voor het water betaalde (voorschot)bedragen dienen daarom door [gedaagde] te worden voldaan, zodat ook het bedrag van € 999,94 zal worden toegewezen.
5.9.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals artikel 6:96 lid 6 BW vereist. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
5.10.
Voor zover machtiging tot gedwongen ontruiming wordt gevorderd, is die vordering niet toewijsbaar. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner / gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen.
5.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
gelast [gedaagde] om het gehuurde, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste het eigendom van [eiser] niet zijn, te verlaten en te ontruimen en de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.199,94 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 december 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 700,00 per maand vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van ontruiming van het gehuurde.
6.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 106,01
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 480,00
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter