ECLI:NL:RBNHO:2021:141

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
15/145381.18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en mishandeling tijdens verkeersruzie met noodweer(exces)

Op 7 januari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een uit de hand gelopen verkeersruzie. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 juni 2018 te Hoorn, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van twee personen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanvankelijk op verschoonbare wijze verdedigde tegen de agressie van [benadeelde 1], die hem had achtervolgd en aanviel. De verdachte gebruikte een lifehammer om zich te verdedigen, wat leidde tot de beschuldigingen van zware mishandeling.

Tijdens de rechtszittingen op 22 en 24 december 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie vroeg om vrijspraak voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de feiten die betrekking hadden op de zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde feit, dat betrekking had op de verdediging tegen de aanranding door [benadeelde 1], niet strafbaar was vanwege noodweer. Voor de andere feiten oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel strafbaar was, maar dat er sprake was van noodweerexces, waardoor hij niet strafbaar was voor de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van [benadeelde 1] voordat deze op de grond viel.

De rechtbank legde een geldboete op van € 750,- en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de in beslag genomen lifehammer terugkreeg. De uitspraak benadrukt de nuances van noodweer en noodweerexces in strafzaken, vooral in situaties van zelfverdediging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/145381-18 (P)
Uitspraakdatum: 7 januari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 december 2020 en 24 december 2020 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 18 december 2018 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en van de toelichting hierop door mr. M.C. Pedrotti, advocaat te Hoorn.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een lifehammer op/tegen/in de richting van het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, althans in Nederland, [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een grote snijwond op/in het hoofd, heeft toegebracht door die [benadeelde 1] opzettelijk een of meerma(a)l(en) met een lifehammer tegen het hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een lifehammer op/tegen/in de richting van het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] een of meerma(a)l(en) met een lifehammer tegen het hoofd te slaan;
3.
hij op of omstreeks 25 juni 2018 te Hoorn, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] een of meerma(a)l(en) met een lifehammer tegen het lichaam te slaan en/of een of meerma(a)l(en) tegen het lichaam te schoppen en/of die [benadeelde 2] te duwen (waardoor zij op de grond is gevallen) en/of een of meerma(a)l(en) tegen het lichaam te schoppen en/of te slaan/stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, omdat het letsel op het hoofd van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 primair ten laste gelegde feit, omdat de wond op het hoofd van aangever [benadeelde 1] niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Voor het overige heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de wond op het hoofd van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 22 december 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1], gedateerd 25 juni 2018 (bladzijde 11 en 12 proces-verbaal);
- het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 6 mei 2019.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting op 22 december 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1], gedateerd 25 juni 2018 (bladzijde 11 en 12 proces-verbaal);
- een geschrift, zijnde de medische verklaring van de afdeling Spoedeisende Hulp, gedateerd 26 juni 2018 (bladzijde 43 en 44);
- het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 6 mei 2019.
Ten aanzien van feit 3:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 22 december 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2], gedateerd 25 juni 2018 (bladzijde 25 en 26 proces-verbaal);
- de verklaring van de getuige [getuige], gedateerd 26 juni 2018 (bladzijde 18 en 19 proces-verbaal).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 25 juni 2018 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een lifehammer tegen/in de richting van het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair.
hij op 25 juni 2018 te Hoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een lifehammer op het hoofd van die [benadeelde 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 25 juni 2018 te Hoorn, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen met een lifehammer tegen het lichaam te slaan en tegen het lichaam te schoppen en die [benadeelde 2] te duwen (waardoor zij op de grond is gevallen).
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2 subsidiair, telkens:
poging tot zware mishandeling
Feit 3:
mishandeling, meermalen gepleegd

5.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte

De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat bij het begaan van de ten laste gelegde feiten sprake was van noodweer(exces).
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het beroep op noodweer ten aanzien van feit 1 slaagt, maar ten aanzien van de overige feiten niet.
Mede gelet op het door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunt ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte een beroep op noodweer of noodweerexces toekomt ten aanzien van een of meer bewezenverklaarde feiten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Noodweer t.a.v. onder 1 bewezenverklaarde feit?Voor het aannemen van noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de handelingen, in dit geval pogingen tot zware mishandeling en de mishandeling, worden geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hierin ligt besloten dat daarbij moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank overweegt in dit kader ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit als volgt.
Op basis van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat aangever [benadeelde 1] naar aanleiding van een door hem veronderstelde verkeersfout verdachte gedurende langere tijd op agressieve wijze in zijn auto heeft achtervolgd. Nadat verdachte zijn auto onder een carport had geparkeerd in de hoop [benadeelde 1] van zich te hebben afgeschud en bezig was met het sluiten van zijn cabrio-dak, heeft [benadeelde 1] zijn auto geparkeerd achter de auto van verdachte. Vervolgens is hij direct op verdachte toegelopen waarna hij via het open dak verdachte, die nog met de gordel om in zijn auto zat, meerdere malen van boven af met zijn vuist heeft geslagen. Bij verdachte zijn letsels geconstateerd die passend zijn bij het met beide armen beschermen tegen slagen tegen het hoofd. Bovendien hebben meerdere getuigen verklaard dat [benadeelde 1] direct op verdachte begon in te slaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat verdachte geconfronteerd werd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich heeft mogen verdedigen. Ten aanzien van de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd – door het maken van slaande bewegingen met een lifehammer omhoog naar het hoofd van [benadeelde 1] die van bovenaf op hem insloeg – is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Mede gelet op de ernst van de (nog voortdurende) aanranding door [benadeelde 1] en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, valt niet in te zien dat verdachte zich op andere wijze aan de gewelddadige situatie zou kunnen onttrekken. Ook kan niet worden gezegd dat het maken van slaande bewegingen naar het hoofd van [benadeelde 1] met een lifehammer daarmee niet in verhouding stond.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte een beroep op noodweer toekomt ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Dit leidt ertoe dat verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de niet-strafbaarheid van dat feit.
Noodweer t.a.v. onder 2 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde feiten?Anders dan ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde feiten geen sprake van noodweer.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit heeft betrekking op de poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] door het slaan op zijn hoofd met de lifehammer, nadat [benadeelde 1] inmiddels van verdachte was weggelopen en bezig was met het vernielen van de klep van het cabrio dak van de auto van verdachte.
Voor zover op dat moment nog sprake was van een onmiddellijke, voortdurende aanranding van verdachtes goed (de auto) waartegen verdachte zich mocht verdedigen, is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit. Het maken van slaande bewegingen met een lifehammer op het hoofd van [benadeelde 1] stond niet in redelijke verhouding tot het vernielen van de klep van het cabrio dak van de auto van verdachte door [benadeelde 1].
Hetzelfde geldt voor het onder 3 bewezenverklaarde feit voor zover dat ziet op de mishandeling van [benadeelde 1] door deze met een lifehammer tegen het lichaam te slaan. Ook ten aanzien van die handeling faalt een beroep op noodweer omdat het slaan van [benadeelde 1] met een lifehammer door verdachte niet in verhouding stond met het vernielen van de klep van het cabrio dak van de auto van verdachte door [benadeelde 1].
Voor zover het onder 3 bewezenverklaarde feit ziet op het schoppen van [benadeelde 1] nadat deze op de grond was gevallen en op de mishandeling van aangeefster [benadeelde 2] is naar het oordeel van de rechtbank reeds geen sprake van noodweer, omdat niet aannemelijk is dat het schoppen van [benadeelde 1], terwijl deze op de grond lag, en de mishandeling van [benadeelde 2] door haar zodanig hard te duwen dat zij ten val kwam, (nog) noodzakelijk was ter verdediging tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 1] respectievelijk [benadeelde 2].
Het voorgaande leidt ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde feiten tot de conclusie dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden waardoor de wederrechtelijkheid zou ontbreken aan die feiten. De onder 2 subsidiair en onder 3 bewezenverklaarde feiten zijn daarom strafbaar.
Noodweerexces t.a.v. onder 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde feiten?
Nu de rechtbank ten aanzien van de onder 2 subsidiair en onder 3 bewezen verklaarde feiten tot de conclusie komt dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, ziet zij zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte zich ten aanzien van die feiten op noodweerexces kan beroepen, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
Een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht slaagt, indien sprake is van een aanranding waarbij de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding.
Op basis van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit (poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] door het slaan met een lifehammer op het hoofd van [benadeelde 1]) het onmiddellijke gevolg is geweest van een mengeling van angst en woede die bij verdachte waren veroorzaakt doordat [benadeelde 1] hem na een langdurige agressieve achtervolging in het verkeer eerst meerdere malen van boven af met zijn vuist had geslagen, terwijl verdachte nog met de gordel om in zijn auto vast zat, en vervolgens ook nog de klep van het cabrio dak van de auto van verdachte vernielde. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweerexces, zodat verdachte niet strafbaar is voor het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde.
Hetzelfde geldt voor het onder 3 bewezenverklaarde voor zover dat betrekking heeft op het slaan van [benadeelde 1] tegen zijn lichaam met een lifehammer voordat deze op de grond viel. Ook die handeling was het onmiddellijke gevolg van de mengeling van angst en woede veroorzaakt door de ogenblikkelijke aanranding door [benadeelde 1] zoals hiervoor beschreven. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom ten aanzien van dat deel van het onder 3 bewezenverklaarde en verdachte is voor dat deel dus niet strafbaar.
Een beroep op noodweerexces gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op voor het onder 3 bewezenverklaarde voor zover dat ziet op het schoppen van [benadeelde 1] nadat deze op de grond was gevallen en evenmin voor zover dat ziet op de mishandeling van [benadeelde 2].
Nadat [benadeelde 1] was gevallen en hulpeloos op de grond lag, ontstond een nieuwe situatie. Naar het oordeel van de rechtbank kon op dat moment niet meer gesproken worden van een hevige gemoedsbeweging die het onmiddellijke gevolg was van de aanranding door [benadeelde 1] van verdachte toen deze nog in de auto zat. De rechtbank gaat er mede op basis van de eigen verklaring van verdachte van uit dat het trappen van [benadeelde 1], terwijl deze inmiddels hulpeloos op de grond lag, was ingegeven enkel door gevoelens van woede die niet (mede) het onmiddellijke gevolg waren van de gewelddadige aanranding van verdachte door [benadeelde 1] toen verdachte nog in de auto zat. Door op dat moment [benadeelde 1] ook nog te schoppen, ging verdachte over de grens van wat onder dergelijke omstandigheden verschoonbaar is met een beroep op noodweerexces.
Wat betreft de mishandeling van [benadeelde 2]: daarbij gaat het om de mishandeling van een andere persoon dan degene die verantwoordelijk was voor de aanranding van verdachte en waardoor de hevige gemoedsbeweging bij verdachte werd veroorzaakt. Van een onmiddellijke aanranding van verdachte door [benadeelde 2] is, zoals hiervoor overwogen, geen sprake en alleen al daarom kan een beroep op noodweerexces niet slagen voor zover dat betrekking heeft op de mishandeling van [benadeelde 2].
De conclusie is dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte voor het onder 3 bewezen verklaarde feit uitsluit voor zover dat ziet op het schoppen van [benadeelde 1] nadat deze op de grond was gevallen en voor zover dat ziet op de mishandeling van [benadeelde 2]. Verdachte is in zoverre strafbaar voor die bewezenverklaarde feiten.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 90 dagen, subsidiair 45 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen lifehammer verbeurd zal worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tijdens een uit de hand gelopen verkeersruzie aangever [benadeelde 1] nadat verdachte zich aanvankelijk op verschoonbare wijze had verdedigd tegen de agressie van [benadeelde 1], tegen het lichaam getrapt terwijl deze op de grond lag en op geen enkele wijze meer een bedreiging kon vormen voor verdachte. Verdachte ging een grens over toen hij zich op dat moment niet inhield en uit woede nog een paar trappen nagaf tegen een oudere man die inmiddels hulpeloos op de grond lag. Op het moment waarop de echtgenote van [benadeelde 1] tussenbeide kwam heeft hij haar geduwd, waardoor zij kwam te vallen. Als gevolg hiervan hebben [benadeelde 1] en zijn echtgenote [benadeelde 2] in min of meerdere mate letsel opgelopen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 20 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in verband met enig feit is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 5 november 2018 van [reclasseringswerker 1] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, waarin wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor agressieregulatie problematiek bij verdachte, dat hij in staat lijkt om in het dagelijks leven doordachte en adequate keuzes te maken en dat hij het sociaal-maatschappelijk gezien goed voor elkaar heeft. De reclassering adviseert het opleggen van een straf zonder bijzondere voorwaarden;
- het over verdachte uitgebrachte aanvullend reclasseringsadvies, gedateerd 26 maart 2020, van [reclasseringswerker 2], als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland waarin aanvullend is opgenomen dat het ten laste gelegde in emotioneel opzicht de nodige indruk op betrokkene heeft gemaakt en dat hij zich in verband met angst- en paniekklachten heeft gewend tot een psycholoog. Hij krijgt medicatie voorgeschreven en praat over het gebeuren nog regelmatig met zijn vrienden en moeder.
Gelet op al het voornoemde, gelet op het feit dat het gedrag van verdachte sterk werd ingekleurd door het agressieve gedrag van aangever, gelet op de gevolgen die het voorval reeds voor verdachte heeft gehad en in aanmerking genomen het tijdsverloop na het plegen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis moet worden opgelegd.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven lifehammer aan hem dient te worden teruggegeven.

8.Vordering benadeelde partijen

8.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.060,90 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.000,- smartengeld en € 60,90 materiële schade, verband houdend met reiskosten in verband met terugreis uit ziekenhuis, bezoek aan zijn advocaat, gesprek met het Openbaar Ministerie en het bijwonen van de zitting. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- gevorderd als proceskosten in verband met de kosten van zijn advocaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. De immateriële schade moet als gevolg van eigen schuld van de benadeelde partij worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag aan proceskosten heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt dat, gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij, er geen ruimte is om de vordering toe te wijzen, zodat de vordering moet worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde, met uitzondering van de kosten voor het bijwonen van de zitting omdat de benadeelde in deze zaak niet bij de zitting aanwezig was. De reiskosten zullen daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 47,90.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in het opgelopen lichamelijk letsel, zoals genoemd in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Aan benadeelde partij is een klap op het hoofd gegeven met een lifehammer met een flinke hoofdwond tot gevolg.
Bij de toekenning van de immateriële schade heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij, gewaardeerd op 50%.
Gelet op het voorgaande zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 547,90, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging zware mishandeling en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, door de benadeelde partij opgevoerd als kosten advocaat, worden conform het liquidatietarief kantonzaken vastgesteld op een bedrag van € 180,- (1,5 punten x tarief € 120).
8.2.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 673,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 650,- smartengeld en € 23,40 materiële schade, verband houdend met reiskosten in verband met bezoek aan haar advocaat en het bijwonen van de zitting. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.000,- gevorderd als proceskosten in verband met de kosten van haar advocaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen. De officier van justitie ziet, gelet op de bewezenverklaring, geen ruimte voor vergoeding van immateriële schade. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag aan proceskosten heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu niet is vastgesteld dat zij door het handelen van verdachte letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de materiële schade moet worden afgewezen, nu de raadsvrouw namens de benadeelde partij de vordering met betrekking tot deze post ter zitting niet langer heeft gehandhaafd.
De rechtbank komt vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 250,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in de aantasting van de persoon op een andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Benadeelde partij heeft moeten toekijken toen haar partner door verdachte met een lifehammer werd geslagen, waarna hij hevig begon te bloeden. Toen zij tussenbeide wilde komen werd zij door verdachte tegen de grond geduwd. In de periode na het incident heeft zij zich onveilig gevoeld. Gelet op de aard en de ernst van de normschending, levert dat een inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij op.
Gelet op het voorgaande zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, door de benadeelde partij opgevoerd als kosten advocaat, worden conform het liquidatietarief kantonzaken vastgesteld op een bedrag van € 54,- (1,5 punten x tarief € 36).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 23, 24c, 36f, 45, 57, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het onder 1 bewezen verklaarde feit geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Bepaalt dat de onder 3.4 onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde onder feit 2 subsidiair niet strafbaar en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde onder feit 3 niet strafbaar voor zover dat feit betrekking heeft op het slaan van [benadeelde 1] met een lifehammer voordat deze op de grond viel en ontslaat verdachte in zoverre van alle rechtsvervolging in verband met het bewezen verklaarde onder feit 3.
Verklaart verdachte strafbaar voor het overig bewezenverklaarde onder feit 3.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 750,- (zevenhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht € 50,00 geldboete, subsidiair één dag hechtenis, in mindering wordt gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 547,90 (vijfhonderdzevenenveertig euro en negentig cent), bestaande uit € 47,90 als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 180,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 547,90 (vijfhonderdzevenenveertig euro en negentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 54,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade af en verklaart de benadeelde partij voor de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen lifehammer.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. P.H.B. Littooy, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 januari 2021.