ECLI:NL:RBNHO:2021:1359

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
8200578 \ CV FORM 19-18563
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake luchtvaartclaim van passagiers tegen Air Canada

In deze zaak hebben passagiers van Air Canada een verzoek ingediend tot compensatie vanwege de annulering van hun vlucht AC 825 van Amsterdam naar Toronto op 25 december 2017. De passagiers, waaronder minderjarige kinderen, hebben compensatie van in totaal € 3.600,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Air Canada heeft de annulering van de vlucht betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een sneeuwstorm die de luchthaven van Toronto op 24 december 2017 trof. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, maar heeft ook aangegeven dat de passagiers in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de woonplaats van Air Canada, aangezien dit van invloed is op de toepasselijkheid van de Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV). De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers sub 3 en 4 afgewezen, omdat Air Canada voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van weersomstandigheden en dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen. De proceskosten zijn voor rekening van de passagiers die ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8200578 \ CV FORM 19-18563
Uitspraakdatum: 24 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]

wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]

4. [passagier sub 4]

allen wonende te [woonplaats] (België)
verzoekende partij
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Air Canada
(mede) gevestigd te Frankfurt, Duitsland
verwerende partij
verder te noemen: Air Canada
gemachtigde: P. Frühling

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 27 november 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 20 januari 2020;
  • de brief van 15 mei 2020 van de passagiers, waarin zij verzoeken om een mondelinge behandeling;
  • de brief van 21 juli 2020 van de rechtbank waarin is meegedeeld dat het verzoek van de passagiers is geweigerd.

2.De feiten

2.1.
Passagier sub 1 heeft met Air Canada een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Canada passagier sub 1 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Pearson International Airport, Toronto, Canada op 25 december 2017 met vluchtnummer AC825 en aansluitend naar op dezelfde dag naar Edorado Airport, Bogota, Colombia met vluchtnummer AC1944. De geplande aankomsttijd op de eindbestemming was maandag 25 december 2017 om 22:05 uur (lokale tijd).
2.2.
Passagier sub 2 heeft met Air Canada een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Canada passagier sub 2 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Pearson International Airport, Toronto, Canada op 25 december 2017 met vluchtnummer AC 825 en aansluitend op dezelfde dag naar J Chavez International Airport Peru met vluchtnummers AC 1946. De geplande aankomsttijd op de eindbestemming was dinsdag 26 december 2017 om 01:45 uur (lokale tijd).
2.3.
Passagier sub 3, haar minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de minderjarigen) en passagier sub 4 hebben met Air Canada een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Air Canada hen diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Pearson International Airport, Toronto, Canada op 25december 2017 met vluchtnummer AC 825 en aansluitend op dezelfde dag naar Juan Santamaria International Airport, San Jose, Costa Rica met vluchtnummer AC 1806. De geplande aankomsttijd op de eindbestemming was maandag 25 december 2017 om 21:15 uur (lokale tijd).
2.4.
Vlucht AC 825 van Amsterdam naar Toronto is geannuleerd. Passagier sub 1 is door Air Canada omgeboekt naar vervangende vluchten met vluchtnummers AC2025, AC6482 en AV365, waarmee hij op de eindbestemming is aangekomen op woensdag 27 december 2017, 49 uur en 37 minuten later dan oorspronkelijk gepland.
2.5.
Passagier sub 2 is door Air Canada omgeboekt naar vervangende vluchten met vluchtnummers AC2025 en AC1946, waarmee hij op de eindbestemming is aangekomen op donderdag 28 december 2017, 48 uur en 21 minuten later dan oorspronkelijk gepland.
2.6.
Passagier sub 3, de minderjarigen en passagier sub 4 zijn door Air Canada omgeboekt naar vervangende vluchten met vluchtnummers KL651, DL1520 en DL900, waarmee zij op de eindbestemming zijn aangekomen op dinsdag 26 december 2017, 15 uur en 19 minuten later dan oorspronkelijk gepland.
2.7.
De passagiers hebben compensatie van Air Canada verzocht in verband met voornoemde annulering.
2.8.
Air Canada heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken Air Canada te veroordelen tot betaling van:
- € 3.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 586,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat Air Canada vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 3.600,00. Air Canada heeft al erkend dat andere passagiers die eveneens op gebruik zouden maken van de vlucht, recht hebben op financiële compensatie conform de Verordening. Nu de passagiers dezelfde ongemakken hebben ondervonden, dient Air Canada de passagiers eveneens financieel te compenseren. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door Air Canada van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
Air Canada betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
Ten aanzien van de vordering van de passagiers sub 1 en 2
4.2.
Op grond van artikel 2 en artikel 3 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna EPGV) - voor zover hier van belang - is de EPGV van toepassing in grensoverschrijdende gevallen, indien ten minste een van de partijen haar woonplaats of haar gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht.
4.3.
Op grond van artikel 3 lid 2 EPGV en artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:
a. a) hun statutaire zetel,
b) hun hoofdbestuur, of
c) hun hoofdvestiging.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de passagiers in het vorderingsformulier onder 5.2 ‘Duitsland’ hebben vermeld als het land waar Air Canada haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Air Canada heeft echter in haar verweerschrift Saint-Laurent (Canada) als haar ‘maatschappelijke zetel’ vermeld. Indien op grond van dat laatste aangenomen moet worden dat Air Canada woonplaats heeft in Canada, valt het verzoek niet binnen het toepassingsbereik van de EPGV. Immers, de passagiers sub 1 en 2 wonen in Nederland, het aangezochte gerecht is in Nederland gevestigd en Air Canada is dan niet in een lidstaat gevestigd. Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is dan geen sprake.
4.5.
De kantonrechter kan op dit moment niet vaststellen wat de woonplaats van Air Canada is en of de EPGV van toepassing is. De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om de passagiers in de gelegenheid te stellen om zich bij akte uit te laten over de woonplaats van Air Canada - in de zin van de bepalingen zoals hierboven onder 4.3. vermeld – en over de toepasselijkheid van de EPGV. Vervolgens zal Air Canada in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
4.6.
De passagiers kunnen er, gelet op artikel 4 lid 3 EPGV en artikel 4 van de Uitvoeringswet Verordening Europese Procedure voor Geringe Vorderingen (hierna: Uitvoeringswet) ook voor kiezen het verzoek in te trekken. De kantonrechter wijst partijen erop dat indien de passagiers de vordering niet wensen in te trekken en de kantonrechter - na aktewisseling - concludeert dat de EPGV niet van toepassing is, de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Ten aanzien van de vordering van de passagiers sub 3 en 4
4.7.
Ten aanzien van het verzoek van de passagiers om een mondelinge behandeling te houden in deze procedure, wordt het volgende overwogen. In het vorderingsformulier hebben de passagiers aangegeven geen mondelinge behandeling te verlangen. Bij brief van 15 mei 2020 hebben de passagiers alsnog verzocht om een mondelinge behandeling. Gelet op artikel 5 lid 1bis van de EPGV-Verordening heeft de kantonrechter dit verzoek geweigerd omdat hij, gezien de omstandigheden van de zaak, van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging in deze zaak geen mondelinge behandeling vergt. De passagiers hebben in hun brief geen gronden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. De omstandigheid dat Air Canada in haar verweer andere feiten stelt dan de passagiers, waarop de passagiers niet hebben kunnen anticiperen, is inherent aan de procedure op grond van de EPGVVerordening, waarbij één schriftelijke ronde de regel is.
4.8.
Met betrekking tot de procesvertegenwoordiging van passagier sub 3 voor de minderjarigen, wordt ambtshalve het volgende vastgesteld. De passagiers stellen dat geen machtiging van de kantonrechter is vereist, gelet op artikel 1:345 lid 3 Burgerlijk Wetboek, hierna: BW (de kantonrechter begrijpt: in verbinding met artikel 1:253k BW). Dit kan de kantonrechter niet volgen, nu artikel 1:345 lid 3 BW ziet op het aangaan van overeenkomsten tot beëindiging van een geschil. Het vonnis van de rechtbank Limburg van 2 augustus 2018, dat de passagiers als productie 16 hebben overgelegd, kan hen niet baten. De machtiging van de kantonrechter is echter in dit geval om een andere reden niet vereist. Vast staat dat de minderjarigen in België wonen. Hierdoor is op grond van artikel 17 van het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Belgisch recht van toepassing. Ingevolge artikel 378 lid 2 juncto 410 BW België is het voor de ouders van een minderjarige geen vereiste om een machtiging van de Vrederechter te overleggen indien zij namens de minderjarige wensen te procederen. De kantonrechter zal de keuze van de Belgische wetgever eerbiedigen. Dit betekent dat passagier sub 3 in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen ontvankelijk is in haar vordering.
4.9.
Ten aanzien van de stelling van de passagiers dat Air Canada in haar schrijven van 8 mei 2018 zou hebben erkend dat andere passagiers die eveneens zouden meevliegen met vlucht AC 825 recht hebben op financiële compensatie en daarmee ook de passagiers in kwestie aanspraak maken op compensatie voert Air Canada aan dat het aanbod op een uitzonderlijke basis aan de betreffende passagiers is gemaakt, zonder enige nadelige erkentenis en uitsluitend als een uiting van goede wil. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt de omstandigheid dat Air Canada in een enkel geval passagiers de compensatie heeft uitgekeerd, niet dat Air Canada gehouden is in alle andere gevallen op grond van het gelijkheidsbeginsel eveneens de compensatie uit te keren. Dit betoog van de passagiers kan daarom niet slagen.
4.10.
Niet in geschil is dat vlucht AC 825 is geannuleerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor Air Canada. Nu gesteld, noch gebleken is dat Air Canada zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor Air Canada. Dit is anders indien Air Canada kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
4.11.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is – voor zover relevant – vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
4.12.
Air Canada voert aan dat Toronto op 24 december 2017 geteisterd werd door een sneeuwstorm. Vanaf de vroege avond van 24 december 2017 was er sprake van slechte zichtbaarheid op de luchthaven van Toronto. Zo bedroeg de zichtbaarheid om 16:00 uur lokale tijd slechts 800 meter en werd de wolkendichtheid op zo’n 730 meter hoogte bepaald op 8 oktas, hetgeen neerkomt op een geheel bewolkt luchtruim. Dit alles ging gepaard met sneeuwval. Omstreeks 21:00 uur lokale tijd, 5 minuten na de geplande vertrektijd van vlucht AC 824, lag de zichtbaarheid slechts op 400 meter en werd de wolkendichtheid reeds bepaald op 8 oktas op 335 meter hoogte. Vlucht AC 824 op 24 december 2017 van Toronto naar Amsterdam kon hierdoor niet opstijgen en werd vanwege de slechte weersomstandigheden geannuleerd, aldus Air Canada. Vlucht AC 825 zou met hetzelfde toestel worden uitgevoerd, te weten het toestel met registratienummer AC333, en werd dan ook als gevolg hiervan geannuleerd. De passagiers zijn vervolgens zo spoedig mogelijk omgeboekt naar een nieuwe vlucht. Air Canada is geen Europese luchtvaartmaatschappij. Redelijkerwijs kan dan ook niet van Air Canada worden verwacht dat zij een extra vliegtuig en bemanningsleden zou hebben klaarstaan te Amsterdam ten einde een vervangende vlucht aan te bieden aan de passagiers, aldus nog steeds Air Canada.
4.13.
De vraag die voorligt is of Air Canada met de door haar overgelegde producties en haar toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg is geweest van weersomstandigheden, die uitvoering van de voorafgaande vlucht en de onderhavige vlucht hebben verhinderd. De kantonrechter is van oordeel dat Air Canada daarin is geslaagd. Air Canada heeft haar stellingen onderbouwd aan de hand van het METAR rapport van 24 en 25 december 2017, alsmede de gedecodeerde METAR gegevens van de weersomstandigheden tijdens de geplande uitvoering van de voorgaande vlucht. Hieruit volgt dat het luchtruim geheel bewolkt was en het zicht daarmee dusdanig slecht dat het toestel niet kon opstijgen. Air Canada heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderhavige vlucht met hetzelfde toestel zou worden uitgevoerd. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de weersomstandigheden een buitengewone omstandigheid opleveren die doorwerkt op de onderhavige vlucht.
4.14.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of Air Canada alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de annulering te voorkomen. Air Canada voert aan dat zij de passagiers zo spoedig mogelijk heeft omgeboekt naar andere vluchten. Blijkens de vermelde vluchtnummers staat vast dat de passagiers zijn omgeboekt naar (onder andere) vluchten van andere luchtvaartmaatschappijen. De kantonrechter meent daarom dat in deze situatie van Air Canada niet meer kon worden verwacht en dat Air Canada in het onderhavige geval alle redelijke maatregelen heeft getroffen, mede in het licht van het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:460. De passagiers hebben in dit verband ook niets gesteld. Het verzoek van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
4.15.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers omdat zij ongelijk in het ongelijk worden gesteld. De nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de Air Canada worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van de vordering van de passagiers sub 1 en 2
5.1.
stelt de passagiers sub 1 en 2 in de gelegenheid om uiterlijk vóór 31 maart 2021 zich bij akte uit te laten zoals bedoeld in r.o. 4.5 dan wel het verzoek in te trekken zoals bedoeld in r.o. 4.6;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Ten aanzien van de vordering van de passagiers sub 3 en 4
5.3.
wijst het verzochte af;
5.4.
veroordeelt de passagiers sub 3 en 4 tot betaling van de proceskosten die aan de kant van Air Canada tot en met vandaag worden begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover Air Canada daadwerkelijk nakosten zal maken.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open