ECLI:NL:RBNHO:2021:1298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
15.187680.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tijdens overval op koerier

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2019 te Assendelft een overval heeft gepleegd op een koerier. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van diefstal met geweld, waarbij hij samen met anderen een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 29 januari 2021 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van het feit gevorderd, terwijl de verdediging geen verweer voerde.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede omdat de verdachte het feit had bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 6.069,95 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn eerdere veroordelingen en de impact van de overval op het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het adolescentenstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte ten tijde van het feit meerderjarig was en geen signalen van beperkte handelingsvaardigheden vertoonde. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/187680-19 (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans (UAH) gedetineerd in P.I. Heerhugowaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een autosleutel en/of een pakket met daarin een mobiele telefoon en/of een bedrijfsauto (Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit bewezen is. Omdat de verdachte dit feit bekent en geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank in overeenstemming met artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bewijsmiddelen alleen opsommen:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2021;
- een proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 2019 (pagina’s 57-59), inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring;
- een proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2019 (pagina’s 111-112), inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten [naam 2] en [naam 3];
- een proces-verbaal van verhoor aangever van 4 augustus 2019 (pagina 137) inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde aanvullende verklaring.
Het hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte:
op 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met anderen, een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.
Als in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.De op te leggen sanctie

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om zijn cliënt, ondanks het ontbreken van een advies hiertoe, volgens het adolescentenstrafrecht te berechten en aan hem een straf conform het voorarrest op te leggen. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat art. 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een koerier van een pakketdienst. Vooraf is met gebruikmaking van valse gegevens een telefoon besteld. Op het moment dat de koerier op het betreffende adres vernam dat het pakketje niet afgegeven kon worden en hij onverrichterzake terug wilde lopen naar zijn bestelbus, werd hij geslagen en geschopt. Toen het pakketje afhandig was gemaakt en ook de sleutel van de bestelbus was gepakt, zijn de verdachte en de twee medeverdachten naar de bestelbus gerend en daarmee weggereden.
Verderop hebben zij de bestelbus doorzocht en daar nog meer waardevolle spullen uit weggenomen, waarna ze zijn gevlucht in het voertuig waarmee ze gekomen waren. Tijdens de daarop volgende achtervolging door de politie zijn er spullen die buit gemaakt waren bij de overval uit de auto gegooid. Kort daarna zijn de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden in een woning, de verblijfsplaats van de verdachte.
Een dergelijke overval maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan dit feit niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 63 Sr. De verdachte is op 12 augustus 2020, dus na het onderhavige feit, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze blijken uit rapportages en adviezen van Reclassering Nederland.
In de rapportage van Reclassering Nederland, opgesteld door [naam 1] op 13 januari 2021, wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht van toepassing te verklaren. De reclassering is van mening dat er geen signalen zijn waaruit blijkt dat de verdachte beschikt over beperkte handelingsvaardigheden. Voorts acht de reclassering beïnvloeding in en vanuit een pedagogisch klimaat niet noodzakelijk voor het bewerkstelligen van gedragsverandering.
Omdat verdachte thans gedetineerd zit uit hoofde van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden en er (pas) in oktober 2022 sprake zal zijn van een voorwaardelijke invrijheidsstelling, heeft de reclassering zich onthouden van het geven van een advies over bijzondere voorwaarden. Wel heeft de reclassering aangegeven het onwenselijk te vinden als de verdachte na afloop van zijn huidige detentie wederom in detentie zal geraken. Dit zou het plan van aanpak vanuit het penitentiaire programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling doorkruisen.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies inzake dat penitentiaire programma (d.d. 5 januari 2021 inzake parketnummer 10/751024-20). Daarin wordt geadviseerd om de verdachte over te plaatsen naar een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) en deelname aan het Penitentiair Programma, met bijzondere voorwaarden.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging om het adolescentenstrafrecht toe te passen, overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt bij meerderjarigen is dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast. Toepassing van het jeugdstrafrecht kan alleen ingeval de verdachte ten tijde van het strafbare feit meerderjarig was, maar nog onder de 23 jaar en als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Ten tijde van het plegen van het feit was de verdachte negentien jaar en dus meerderjarig.
Reden voor toepassing van het jeugdstrafrecht kan blijkens het wegingskader voor adolescentenstrafrecht allereerst gelegen zijn in de handelingsvaardigheden van een verdachte. Gedacht kan worden aan een verdachte met een verstandelijke beperking, een verdachte die kinderlijk is, zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren en risico’s van zijn gedrag nauwelijks kan inschatten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor deze conclusie.
Er is bij de verdachte geen sprake van een verstandelijke beperking. Hij volgde in het verleden regulier onderwijs zonder doublures of problemen en haalde in februari 2019 zijn MBO-diploma, niveau 3 richting ICT. De verdachte wil na detentie alsnog een niveau 4 opleiding gaan volgen. Voorts wordt de verdachte in staat geacht om zijn eigen gedrag te regelen. Reden voor toepassing van het jeugdstrafrecht kan verder gelegen zijn in de mogelijkheden tot en noodzaak van pedagogische beïnvloeding en een gezinsgerichte aanpak. Ook hiervoor ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat de verdachte op zijn zestiende zijn moeder heeft verloren en bij zijn tante is gaan wonen, maakt dat niet anders.
De rechtbank komt dan ook, conform het advies van de reclassering, tot de slotsom dat zij in de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen aanknopingspunten ziet om af te wijken van het uitgangspunt om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
In wat de raadsman van de verdachte ter zitting verder heeft aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om aan de verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Gezien de ernst van het feit kan daarmee niet worden volstaan. Gelet op de proceshouding van de verdachte en de ontwikkelingen die na dit feit hebben plaatsgevonden, te weten de huidige detentie en het geplande verloop daarvan, ziet de rechtbank wel aanleiding om het resterende deel in voorwaardelijke vorm op te leggen. De verdachte kan zo het op handen zijnde penitentiair programma volgen en zich verder voorbereiden op zijn toekomst en indien de reclassering dat noodzakelijk acht, werken aan gedragsverandering.
Alles afwegende, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, zoals ook is gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden. Het door de verdachte ondergane voorarrest zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- een pet (merk: 9Forty),
- een tas (nylon, kleur donkerblauw met rits),
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het
bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van deze voorwerpen, die aan de verdachte
toebehoren.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert - zo is ter zitting toegelicht - dat de verdachte wordt veroordeeld een schadevergoeding van € 7.041,95 te betalen, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente.
De schade bestaat uit de volgende posten:
- de kosten voor het vervangen van een telefoonscherm: € 269,95;
- de kosten voor het telefoonabonnement gedurende de tijd voorafgaand aan de schermreparatie: € 332,- (8 x 41,50);
- gederfde inkomsten: € 5.440,- (34 dagen x € 160,-) ;
- immateriële schade € 1.000,-.
De benadeelde partij verzoekt ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gemaakte reiskosten van € 30,16 om de zitting bij te wonen als proceskosten toe te kennen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.432,11, waarbij voor de gederfde inkomsten is uitgegaan van een periode van 30 dagen.
De raadsman van de verdachte heeft de schadeposten met betrekking tot de schermreparatie en de reiskosten niet betwist. Ten aanzien van de abonnementskosten en de gederfde inkomsten heeft de raadsman verzocht om niet-ontvankelijkverklaring. Volgens de raadsman is niet gebleken dat het abonnement tussentijds niet gebruikt kon worden. Deze schadeposten zijn op dit moment bovendien onvoldoende duidelijk en bij aanhouding van de zaak hiertoe, zal er sprake zijn van een onevenredige belasting van het strafproces. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzochte de hoogte hiervan te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de schermreparatie en een bedrag van € 4.800,- aan gederfde inkomsten rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten overweegt de rechtbank dat uit de aard van het feit en wat de benadeelde naar voren heeft gebracht, voldoende aannemelijk is dat de benadeelde gedurende een periode niet in staat was zijn werkzaamheden als pakketbezorger uit te oefenen. De rechtbank gaat bij het begroten van het aantal dagen dat de benadeelde in die periode zou hebben gewerkt uit van 30 dagen. Uit de bijlagen bij de vordering blijkt dat de dagvergoeding € 160,- bedraagt en dat dit exclusief btw is. Deze schadepost is dus tot een bedrag van € 4.800,- toewijsbaar.
De rechtbank zal de gevorderde abonnementskosten van de telefoon afwijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de verdediging heeft de benadeelde partij namelijk onvoldoende onderbouwd dat hij enige tijd geen gebruik heeft kunnen maken van zijn telefoonabonnement.
Tevens acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door de overval immers letsel opgelopen en uit de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan volgt bovendien dat aannemelijk is dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 1.000,- billijk voor.
Gelet op vorenstaande zal de vordering tot een bedrag van € 6.069,95 (€ 269,95 + € 4.800,- + € 1.000,- ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16 (reiskosten voor het bijwonen van de zitting), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
89 (negenentachtig) dagen, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- een pet (merk: 9Forty);
- een tas (omschrijving: nylon tas, kleur donker blauw met rits)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.069,95(zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 5.069,95 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien de proceskosten geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.069,95 (zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2021.
Mr. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.