ECLI:NL:RBNHO:2021:1296

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
15.187687.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tijdens overval op koerier

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2019 te Assendelft samen met anderen een overval heeft gepleegd op een koerier. De verdachte heeft een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto, toebehorende aan de koerier, weggenomen. De overval ging gepaard met geweld, waarbij de koerier werd geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft het feit bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen, evenals het advies van de reclassering, die geen mogelijkheden zag voor interventies om het gedrag van de verdachte te veranderen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 6.069,95, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij. Daarnaast is een pet, die in beslag was genomen, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/187687-19 (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een autosleutel en/of een pakket met daarin een mobiele telefoon en/of een bedrijfsauto (Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit bewezen is. Omdat de verdachte dit feit bekent en geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank in overeenstemming met artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bewijsmiddelen alleen opsommen:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2021;
- een proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 2019 (pagina’s 57-59), inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring;
- een proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2019 (pagina’s 111-112), inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
- een proces-verbaal van verhoor aangever van 4 augustus 2019 (pagina 137) inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde aanvullende verklaring.
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte:
op 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met anderen, een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of koeriersbedrijf Reviva, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.
Als in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.De op te leggen sanctie

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht in geval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt. De verdachte heeft zelf geen geweld tegen het slachtoffer aangewend en hij was daar van tevoren ook niet van op de hoogte. Dit dient ten voordele van verdachte meegewogen te worden in de strafmaat. Daarnaast is art. 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een koerier van een pakketdienst. Vooraf is met gebruikmaking van valse gegevens een telefoon besteld. Op het moment dat de koerier op het betreffende adres vernam dat het pakketje niet afgegeven kon worden en hij onverrichterzake terug wilde lopen naar zijn bestelbus, werd hij geslagen en geschopt. Toen het pakketje afhandig was gemaakt en ook de sleutel van de bestelbus was gepakt, zijn de verdachte en de twee medeverdachten naar de bestelbus gerend en daarmee weggereden.
Verderop hebben zij de bestelbus doorzocht en daar nog meer waardevolle spullen uit weggenomen, waarna ze zijn gevlucht in het door de verdachte bestuurde voertuig waarmee ze gekomen waren. Tijdens de daarop volgende achtervolging door de politie zijn er spullen die buit gemaakt waren bij de overval uit de auto gegooid. Kort daarna zijn de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden in een woning.
Een dergelijke overval maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken.
Dat de verdachte anders dan de twee medeverdachten zelf geen geweld op het slachtoffer zou hebben toegepast, maakt hem niet minder strafbaar. De verdachte en zijn medeverdachten hebben duidelijk in nauwe samenwerking met elkaar de overval gepleegd en de verdachte heeft zich geenszins gedistantieerd van het geweld, zodat dit ook aan hem wordt toegerekend.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten, waaronder ook tot een gevangenisstraf en eerder jeugddetentie. Ook is in 2015 de Maatregel tot gedragsbeïnvloeding van Jeugdigen aan de verdachte opgelegd. Deze eerder opgelegde straffen en de genoemde maatregel hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal hiermee in strafverzwarende zin rekening houden.
De rechtbank weegt ook mee dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 63Sr. De verdachte is op 20 november 2019, dus na het onderhavige feit, veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan de proeftijd nog loopt.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze blijken uit de rapportages en adviezen van Reclassering Nederland en reclassering Fivoor. Ook deze instellingen achten het zeer zorgelijk dat de verdachte ondanks diverse interventies alweer in aanraking is gekomen met justitie voor een zogenoemd High Impact Crime. Met betrekking tot het strafadvies is in de rapportage van Reclassering Nederland, opgesteld door [naam 3] op 30 maart 2020, opgenomen dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Ook tijdens het schorsingstoezicht heeft de verdachte zich niet gehouden aan de opgelegde voorwaarden. De reclassering adviseert dan ook om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Door de verdachte is ter terechtzitting naar voren gebracht hij niet open staat voor hulp van de reclassering en dat hij niet met anderen dan met personen uit zijn eigen omgeving over zijn gedrag wil praten.
Alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, zoals ook is gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden. In wat de raadsman van de verdachte ter zitting heeft aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een straf van kortere duur op te leggen. Het door de verdachte ondergane voorarrest zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
- een pet (merk:Under Armour),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het
bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte
toebehoort.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert - zo is ter zitting toegelicht - dat de verdachte wordt veroordeeld een schadevergoeding van € 7.041,95 te betalen, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente.
De schade bestaat uit de volgende posten:
- de kosten voor het vervangen van een telefoonscherm: € 269,95;
- de kosten voor het telefoonabonnement gedurende de tijd voorafgaand aan de schermreparatie: € 332,- (8 x 41,50);
- gederfde inkomsten: € 5.440,- (34 dagen x € 160,-);
- immateriële schade: € 1.000,-.
De benadeelde partij verzoekt ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gemaakte reiskosten van € 30,16 om de zitting bij te wonen als proceskosten toe te kennen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.432,11, waarbij voor de gederfde inkomsten is uitgegaan van een periode van 30 dagen.
De raadsman van de verdachte heeft de schadeposten met betrekking tot de schermreparatie en de reiskosten niet betwist. Ten aanzien van de abonnementskosten heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het abonnement tussentijds niet gebruikt kon worden. Bovendien had de benadeelde partij in het kader van de schadebeperkingsplicht geen acht maanden moeten wachten voordat hij het scherm ter reparatie aanbood. De verdachte heeft hier aan toegevoegd dat er mogelijk sprake is van een verzekering en dat anders de simkaart met het abonnement in een andere telefoon gebruikt had kunnen worden.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de raadsman aangevoerd dat het bedrag van
€ 160,- per dag inclusief btw is, dat 34 dagen wel een lange periode is, waarbij er geen bewijs is dat hij daadwerkelijk niet heeft kunnen werken, nu dit niet uit zijn fysieke letsel blijkt en mogelijk geestelijk letsel niet is onderbouwd. De raadsman verzoekt tot niet-ontvankelijkverklaring op dit punt.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schade schattenderwijs op
€ 500,- zou moeten worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de schermreparatie en een bedrag van € 4.800,- aan gederfde inkomsten rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten overweegt de rechtbank dat uit de aard van het feit en wat de benadeelde naar voren heeft gebracht, voldoende aannemelijk is dat de benadeelde gedurende een periode niet in staat was zijn werkzaamheden als pakketbezorger uit te oefenen. De rechtbank gaat bij het begroten van het aantal dagen dat de benadeelde in die periode zou hebben gewerkt uit van 30 dagen. Uit de bijlagen bij de vordering blijkt dat de dagvergoeding € 160,- bedraagt en dat dit exclusief btw is. Deze schadepost is dus tot een bedrag van € 4.800,- toewijsbaar.
De rechtbank zal de gevorderde abonnementskosten van de telefoon afwijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de verdediging heeft de benadeelde partij namelijk onvoldoende onderbouwd dat hij enige tijd geen gebruik heeft kunnen maken van zijn telefoonabonnement.
Tevens acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door de overval immers letsel opgelopen en uit de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan volgt bovendien dat aannemelijk is dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 1.000,- billijk voor.
Gelet op vorenstaande zal de vordering tot een bedrag van € 6.069,95 (€ 269,95 + € 4.800,- + € 1.000,- ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16 (reiskosten voor het bijwonen van de zitting), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- één petje (merk: Under Armour)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.069,95(zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 5.069,95 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien de proceskosten geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.069,95 (zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2021.
Mr. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.