Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1],
[eiser 2],
1.De verder procedure
- de akte zijdens [gedaagde];
- de antwoordakte na tussenvonnis zijdens [eiser 1] en [eiser 2];
- de akte uitlaten zijdens [gedaagde]
- de akte uitlaten producties zijdens [eiser 1] en [eiser 2].
2.De verdere beoordeling
in conventie
- bij de berekening van de legitimaire massa uitgegaan zal worden van een waarde van €455.000,- voor de landerijen;
- bij de legitimaire massa in elk geval moet worden opgeteld een bedrag van € 80.388,- aan kwijtscheldingen van schulden aan erflaatster;
- [gedaagde] zijn stelling dat hij op de lening aan erflaatster een bedrag van € 150.000,- heeft afbetaald door het omzetten van een externe hypotheek met overlegging van nadere stukken moet onderbouwen;
- [gedaagde] met betrekking tot het resterende bedrag van € 9.008,- nader moet toelichten en onderbouwen waarom dit bedrag niet tot de legitimaire massa zou behoren;
- [gedaagde] een aangepaste cijfermatige opstelling van de nalatenschap van erflaatster in het geding moet brengen, rekening houdend met hetgeen in de tussenvonnissen van 24 juli 2019 en 14 april 2021 is beslist.
- het aanbod van Reaal aan [gedaagde] van 18 april 2007 waaruit volgt dat Reaal aan [gedaagde] een lening van € 305.164,- kan verstrekken;
- aangifte inkomstenbelasting van [gedaagde] over 2006 waaruit blijkt dat hij toen een lening bij de Rabobank had van € 123.600,- en een schuld aan erflaatster van € 200.417,-;
- aangifte inkomstenbelasting van [gedaagde] over 2007 waaruit blijkt dat hij toen een lening bij Reaal had van € 305.164,- en een schuld aan erflaatster van € 55.434,-;
- een mededelingenoverzicht van de bankrekening van erflaatster waaruit blijkt dat het kernsaldo op die rekening in de periode 1 juli 2007 tot 30 september 2007 € 136.685,79 bedroeg, terwijl het in de periode 1 april 2007 tot 30 juni 2007 nog € 1.685,79 bedroeg.
- met een bedrag van € 78.204,27, welk bedrag [gedaagde] bij de aankoop van de woning van erflaatster onbetaald heeft gelaten;
- met een bedrag van € 4.000,- aan schenking door erflaatster aan [gedaagde] in 2002;
- met een bedrag van € 33.795,43, welk bedrag volgens [gedaagde] is besteed aan de verbouwing van het zomerhuis van erflaatster, maar wat hij niet met facturen heeft onderbouwd;
- met een bedrag van € 55.433,68 aan vermeende kwijtschelding van een schuld van [gedaagde] aan erflaatster, te vermeerderen met rente van 4% per jaar ad € 14.707,61.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben verder vraagtekens gezet bij de door [gedaagde] gestelde aflossing van de lening.
- [gedaagde] heeft de gang van zaken betreffende de verkoop van de woning van erflaatster aan hem, nader toegelicht en ter onderbouwing daarvan verschillende nota’s van afrekening overgelegd, waaruit volgt dat hij een bedrag van € 81.897,88 aan erflaatster heeft betaald;
- [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij eind 2002 een bedrag van € 3.999,- ter aflossing van de lening heeft betaald aan erflaatster, zoals volgt uit de notariële akte van 2003;
- facturen met betrekking tot de verbouwing van het zomerhuis zijn, gelet op de bewaartermijn, niet meer voor handen, maar het verloop van de lening blijkt volgens [gedaagde] voldoende uit de nog voorhanden zijnde facturen, de door hem overgelegde IB aangiften en de berekening van De Hooge Waerder;
- [gedaagde] heeft de rente over de schuld die per 31 december 2008 € 55.433,68 bedroeg, jaarlijks betaald waardoor de schuld niet is opgelopen, terwijl deze in 2013 door erflaatster is kwijt gescholden. Daarnaast is de berekening van de rente niet correct.
[gedaagde] betwist dat alleen kosten ten laste van de nalatenschap komen die zien op de afwikkeling daarvan ten behoeve van de gemeenschappelijke erfgenamen. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] dienen deze kosten uitsluitend voor rekening van [gedaagde] te komen omdat deze zien op zijn individuele belang. Ten laste van de nalatenschap komen alleen kosten wegens handelingen die objectief noodzakelijk zijn bij de afwikkeling daarvan, waarbij als uitgangspunt geldt dat die handelingen worden verricht ten behoeve van een algemeen belang, te weten de afwikkeling van de nalatenschap ten behoeve van de gezamenlijke erfgenamen.
(…) Tevens verklaar ik in het voorjaar van (ik meen) het jaar 2003 of 2004 met [betrokkene 2] (…) op bezoek te zijn geweest op de camping des Fées (…) teneinde daar een enveloppe met een inhoud van € 5.000,- of € 8.000,- af te geven. Tijdens het betreffende weekeinde waren daar tevens aanwezig de kraamvriendinnen van [betrokkene 3]. [betrokkene 2] – de moeder van [betrokkene 3] – heeft haar de enveloppe met inhoud in mijn bijzijn overhandigd.[eiser 1] heeft dit betwist. Verder hebben [betrokkene 4] op 6 april 2018 verklaard:
(…) dat [betrokkene 3] ons gevraagd heeft een enveloppe met geld voor haar te gaan halen bij haar moeder. Toen wij in de zomer van 2003 op familiebezoek waren in Nederland hebben wij daarop bij [betrokkene 2], destijds woonachtig in [plaats 3], een enveloppe met een inhoud van 5000 €uro opgehaald en bij terugkomst in Frankrijk persoonlijk aan [betrokkene 3] overhandigd.Volgens [eiser 1] ging het hier om terugbetaling van een lening die zij aan erflaatster had verstrekt.