ECLI:NL:RBNHO:2021:12952

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
8577218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van aannemingsovereenkomst met betrekking tot gebrekkige werkzaamheden en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, wonende te [woonplaats 2], op basis van een aannemingsovereenkomst die in augustus 2017 is gesloten. Eiser vordert een schadevergoeding van € 33.241,90, omdat gedaagde tekort zou zijn geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard om de zaak te behandelen, ondanks dat het gevorderde bedrag de competentiegrens van de kantonrechter overschrijdt, omdat beide partijen hiermee instemden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde werkzaamheden aan de woning van eiser heeft verricht, maar dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de omvang van de schade. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden, maar dat de schade die eiser vordert niet volledig kan worden toegewezen. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 4.862,43 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, en € 611,24 aan buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

De uitspraak is gedaan op 3 juni 2021 door de kantonrechter P.J. Jansen in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad. De zaak betreft civiel recht en verbintenissenrecht, en is geregistreerd onder zaaknummer 8577218.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 8577218 \ CV EXPL 20-2158
Uitspraakdatum: 3 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.F. Verheijen (DAS))
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H.N. Tol

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 9 juni 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. Bij brief van 9 juli 2020 heeft [eiser] de vordering vermeerderd. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 13 april 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief 24 maart 2021 nog een stuk toegezonden.
1.3.
De zaak is op verzoek van partijen aangehouden voor overleg over een minnelijke regeling.
1.4.
Bij e-mails van 22 april 2021 hebben partijen medegedeeld dat zij geen regeling hebben getroffen en om (tussen)vonnis vragen.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [gedaagde] is omstreeks augustus 2017 een mondelinge aannemingsovereenkomst gesloten voor het verrichten van werkzaamheden aan de nieuwbouwwoning gelegen aan de [adres 1] (verder: de woning). [gedaagde] heeft tevoren een offerte gedateerd 31 juli 2017 aan [eiser] doen toekomen waarin hij een bedrag van € 16.392,00 heeft berekend voor “diverse aanpassingen woning [adres 2] en “Het herstellen van de issues opgenomen in het rapport van [inspecteur]”. Deze offerte is niet door [eiser] ondertekend.
2.2.
De onderhavige aannemingsovereenkomst is tot stand gekomen nadat [eiser] de overeenkomst met de vorige aannemer heeft ontbonden wegens tekortschieten. In dat verband heeft op 4 september 2017 een bouwkundige inspectie plaatsgevonden waarbij [gedaagde] aanwezig is geweest. Op dat moment was de woning nog niet voltooid.
2.3.
[gedaagde] heeft vanaf omstreeks augustus 2017 tot omstreeks medio januari 2018 werkzaamheden aan de woning verricht. [gedaagde] heeft op 21 januari 2018 zijn slotfactuur naar [eiser] verzonden, die [eiser] heeft voldaan.
2.4.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven:

Na de bouwkundige keuring van Keurhuis Nederland op 4 september 2017 en de ontbinding met Hako Bouw BV heb ik met u een overeenkomst gesloten inzake de afbouw van mijn casco woning. U bent hierbij aangesteld als hoofduitvoerder en zag hierbij toe op de werkzaamheden. Een van de onderwerpen was het bouwkundig voorbereiden van de gevels voor het metselwerk. Middels deze brief wil ik u op de hoogte stellen van het feit dat het waterdicht maken van de woning achter het metselwerk niet aan de afspraken uit de overeenkomst voldoet. (…) Belangrijkste klachten zijn:
  • Productie 1 - plafond lekkage op de 2e etage (…)
  • Productie 2 – wijze waarop het folie 3e etage is aangebracht Te zien is hoe het folie door u of onder uw toezicht verkeerd is aangebracht op het binnenspouwblad van de woning. De folie is tegen de buitenkant van de isolatie geplakt, en loopt onder het latei door om het stelkozijn heen. Nu blijkt dat er veel wateronderhet folieophet stelkozijn te komen. Ook is de overlap/aansluiting van het zwarte DPC folie op het TAFTEX folie op de isolatie niet waterdicht.
  • Productie 3 – metselwerk met geen folie op het binnenspouwblad Op meerdere plekken is geheel geen folie aangebracht, en de naden van de harde PIR-isolatie zijn niet afgeplakt, slechts met pur dichtgezet.
  • Productie 4 – wijze waarop lood op 3e etage is aangebracht Het lood is verkeerd aangebracht op het binnenspouwblad van de woning, en op de hoeken dicht gezet met kit.
Consequentie van de bouwfouten:
Het regenwater dat in de spouw komt, loopt onder de DPC folie en komt op de bovenzijde van het stelkozijn. Hierna loopt het water de woning in i.p.v. dat het naar buiten wordt afgevoerd. Het regenwater spuit bij storm en regen via de aansluiting bovenkant kozijn en stelkozijn de woning binnen. (…) Hierdoor zijn onderstaande 5 kozijnen doorlopend nat aan de bovenzijde. Naast schade in de woning zal dit op den duur ook leiden tot houtrot waardoor het stelkozijn haar functie zal verliezen. (…)”.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] in voormelde brief in gebreke gesteld en verzocht om zijn verplichtingen na te komen. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
2.6.
Bij e-mail van 20 maart 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat het verzuim is ingetreden en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor zijn schade.
2.7.
[eiser] heeft IJ-Delta, adviesbureau voor bouw en vastgoed, ingeschakeld om onderzoek te doen naar de montage van folies, slabben en aansluitingen. IJ-Delta heeft de woning op 7 februari 2020 geïnspecteerd en heeft op 27 maart 2020 gerapporteerd. Vervolgens heeft [eiser] zelf de herstelwerkzaamheden laten verrichten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 33.241,90. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Hij heeft de montage van diverse folies, slabben en aansluitingen zeer gebrekkig uitgevoerd, zoals beschreven in het rapport van IJ-Delta. Nadat [gedaagde] in verzuim is geraakt heeft [eiser] de gebreken zelf laten herstellen. [gedaagde] is aansprakelijk voor de herstelkosten ten bedrage van
€ 32.145,35. Verder is [gedaagde] een bedrag van € 1.096,45 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] heeft zijn werkzaamheden niet op basis van de offerte van 30 juli 2017 verricht. De werkzaamheden zijn mondeling overeengekomen en op regiebasis verricht. [eiser] had diverse aannemers ingeschakeld. [gedaagde] is niet verantwoordelijk voor de door hen opgeleverde werkzaamheden. Verder is het opgeleverde werk vanaf het moment van oplevering voor rekening en risico van [eiser] . [gedaagde] is niet aansprakelijk voor vermeende gebreken die na oplevering zijn ontstaan. Daar komt bij dat [eiser] pas op 8 januari 2020 (ruim twee jaar later) een ingebrekestelling heeft verzonden voor vermeende gebreken die hij tijdens de oplevering had kunnen ontdekken. De folies, slabben en aansluitingen waren immers goed zichtbaar. Bovendien heeft [eiser] niet binnen bekwame tijd nadat hij de vermeende gebreken heeft ontdekt of had moeten ontdekken bij [gedaagde] geprotesteerd. Los van het feit dat [eiser] ex artikel 7:758 BW en artikel 6:89 BW geen beroep (meer) kan doen op een gebrek, heeft [eiser] niet aangetoond dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De omschrijving in de dagvaarding is vaag en niet gelinkt aan werkzaamheden waar [gedaagde] verantwoordelijk voor zou zijn. Verder is het causaal verband tussen de vermeende tekortkoming en de gevorderde schade niet aangetoond.

4.De beoordeling

4.1.
Na de wijziging van de vordering door [eiser] overschrijdt het gevorderde bedrag de competentiegrens van de kantonrechter. [eiser] heeft de kantonrechter verzocht om de zaak om proceseconomische redenen toch te behandelen. [gedaagde] heeft daarop medegedeeld dat hij instemt met behandeling van de zaak door de kantonrechter. Nu [gedaagde] geen bezwaar maakt en er aan de zaak geen bijzondere inhoudelijke aspecten kleven, acht de kantonrechter zich bevoegd om over de zaak te oordelen.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat tussen hen een aannemingsovereenkomst is gesloten, maar tussen hen is in geschil wat deze overeenkomst inhield. Volgens [eiser] is tussen partijen afgesproken dat [gedaagde] het werk van de vorige aannemer compleet zou overnemen en afmaken, waarbij [gedaagde] alles zou organiseren en [eiser] zou waarschuwen als dingen niet goed liepen. Alle mensen die aan het werk waren kwamen via [gedaagde] . [gedaagde] probeert nu zijn verantwoordelijkheden te “downplayen”, aldus [eiser] . Volgens [gedaagde] zou hij werkzaamheden op regiebasis uitvoeren en is hem gevraagd om toezicht te houden op de andere aannemers die [eiser] had ingeschakeld. De bedoeling was om mogelijke fouten van de andere aannemers aan [eiser] te rapporteren, maar [eiser] bleef eindverantwoordelijk. [gedaagde] vindt dat hij niet verantwoordelijk is voor het werk van die andere aannemers.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in het midden kan worden gelaten welke werkzaamheden precies tussen partijen zijn afgesproken. Daarvoor is van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft erkend dat [eiser] hem een bedrag van omstreeks € 80.000,- heeft betaald voor zijn werkzaamheden. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij gedurende ongeveer een half jaar werkzaamheden in de woning heeft verricht. Op grond hiervan kan in ieder geval worden geconcludeerd dat [gedaagde] omvangrijke werkzaamheden in de woning van [eiser] heeft uitgevoerd.
4.4.
De kantonrechter vindt verder dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij de door [eiser] gestelde gebrekkig verrichtte werkzaamheden heeft uitgevoerd. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5.
In de dagvaarding onder randnummer 2. is vermeld dat [gedaagde] de montage van diverse folies, slabben en aansluitingen zeer gebrekkig heeft uitgevoerd. Hiervoor heeft [eiser] expliciet verwezen naar het bij de dagvaarding gevoegde rapport van IJ-Delta van 27 maart 2020, waarin de gebreken zijn beschreven. Daarmee maakt de inhoud van dit rapport onderdeel uit van de grondslag van de vordering van [eiser] . In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] niet aangevoerd dat hij de in het rapport genoemde gebrekkige werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Pas op de zitting heeft [gedaagde] naar aanleiding van vragen van de kantonrechter ontkend dat hij de in het rapport van IJ-Delta genoemde werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] heeft verklaard dat hij daar niks aan heeft gedaan. Volgens [gedaagde] heeft hij op de derde etage alleen het lood volgens de richtlijnen aangebracht en heeft een zekere [naam] de folies en het stelkozijn gedaan. De kantonrechter overweegt dat dat verweer in dit stadium van de procedure niet kan worden gevolgd. Doordat [gedaagde] pas op de zitting met deze verklaring komt is deze niet geloofwaardig. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] de onderhavige werkzaamheden wel heeft uitgevoerd.
4.6.
[gedaagde] heeft verder tot zijn verweer aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is, omdat [eiser] te laat heeft geklaagd over de gebreken. [gedaagde] heeft daarvoor verwezen naar hetgeen is bepaald in artikel 7:758 BW en artikel 6:89 BW. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het verrichte werk aanvaard doordat hij de facturen van [gedaagde] heeft betaald en mocht het werk daarmee als opgeleverd worden beschouwd. Dat geldt zeker omdat het werk binnen een redelijke termijn gekeurd moet worden en er pas twee jaar na oplevering een ingebrekestelling is verstuurd. Een periode van twee jaar is niet als een redelijke termijn te beschouwen. [eiser] had de gebreken bij oplevering ook redelijkerwijs kunnen ontdekken; de folies, slabben en aansluitingen waren immers goed zichtbaar. [eiser] kan op grond van artikel 6:89 BW ook geen beroep meer doen op gebreken in de prestaties omdat hij niet binnen bekwame tijd bij [gedaagde] heeft geprotesteerd. [eiser] had de gebreken immers al twee jaar geleden bij oplevering moeten ontdekken, zo stelt [gedaagde] .
4.7.
De kantonrechter volgt dit betoog van [gedaagde] evenmin. Voor een geslaagd beroep op het bepaalde in artikel 7:758 BW, waarbij binnen redelijke termijn na de oplevering geklaagd moet worden, moet aan andere eisen zijn voldaan dan voor een geslaagd beroep op de algemene klachtplicht van 6:89 BW. [gedaagde] gooit dit in feite op één hoop, ervan uitgaande dat het werk twee jaar geleden is opgeleverd en de gestelde gebreken toen al zichtbaar waren. Nog daargelaten dat niet gebleken is dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het moment en de wijze van oplevering van het werk, kan - gelet op de aard van de gebreken - niet anders worden geoordeeld dan dat [eiser] tijdig heeft geklaagd. Deze vorm van lekkage komt immers niet onmiddellijk bij oplevering aan het licht. Naar bij [gedaagde] bekend mag verondersteld is het ook niet ongewoon dat een onderzoek naar lekkage in een woning veel tijd in beslag neemt omdat de oorzaak vaak moeilijk te achterhalen is. Dat blijkt ook uit de verklaring die [eiser] op de zitting heeft gegeven. Hij heeft gesteld dat de lekkage is begonnen in het najaar van 2018 omdat het toen hard begon te regenen, dat de lekkage werd hersteld maar dat er later weer op een andere plaats lekkage ontstond. Volgens [eiser] hing de lekkage ook van de windrichting en hoeveelheid regen af. Het heeft hem veel moeite gekost om een partij te vinden die de lekkage wilde onderzoeken. Het was daarvoor nodig om muren weg te breken en de meeste aannemers zeiden dat ze daar hun handen niet aan vuil wilden maken, aldus [eiser] . Deze uitleg over het tijdsverloop komt de kantonrechter niet onaannemelijk voor, mede gelet op het feit dat het vanwege het grote werkaanbod dat aannemers hebben sowieso al niet eenvoudig is om op korte termijn iemand in te schakelen. Bovendien heeft [eiser] binnen enkele maanden na het gereedkomen van het rapport van IJ-Delta op 27 maart 2020 de dagvaarding uitgebracht, terwijl [eiser] [gedaagde] eerder bij brieven van 8 januari 2020 en 20 maart 2020 al heeft gesommeerd de gebreken te herstellen en wegens het intreden van het verzuim aansprakelijk heeft gesteld.
4.8.
[gedaagde] heeft verder onvoldoende betwist dat de werkzaamheden aan de folies, slabben en aansluitingen niet deugdelijk zijn uitgevoerd. Hij heeft onder randnummer 32. en verder van de conclusie van antwoord aangevoerd dat [eiser] niet heeft aangegeven om welke folies, slabben en aansluitingen het gaat en ook niet in welke verplichting [gedaagde] dan tekort zou zijn geschoten, maar zoals hiervoor al is overwogen blijkt dat duidelijk uit het rapport van IJ-Delta. Desalniettemin is [gedaagde] niet inhoudelijk ingegaan op de vijf gebreken die de deskundige heeft vastgesteld. Hij heeft het in feite bij een blote ontkenning van de stellingen op dit punt gelaten. Verder staat vast dat [eiser] [gedaagde] bij brief van 8 januari 2020 in gebreke heeft gesteld en hem in de gelegenheid heeft gesteld om de gebreken te herstellen, maar dat [gedaagde] daartoe niet is overgegaan. Hierdoor is [gedaagde] tegenover [eiser] in verzuim geraakt.
4.9.
De kantonrechter concludeert daarom dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en dat die tekortkoming [gedaagde] ook kan worden toegerekend. [eiser] kan daarom op grond van de wet in principe aanspraak maken op schadevergoeding vanwege die tekortkoming (artikel 6:74 lid 1 BW). Dat betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de herstelkosten.
4.10.
Het voorgaande brengt echter niet mee dat [gedaagde] het volledige gevorderde schadebedrag aan [eiser] moet betalen. De kantonrechter vindt namelijk dat [eiser] de omvang van zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter stelt vast dat de facturen/offertes zeer aanzienlijke bedragen betreffen, met name waar het gaat om de drie facturen van Riezebos Bouwbedrijf. [eiser] heeft deze facturen niet toegelicht. [eiser] heeft op de zitting alleen gesteld dat al het hout compleet zwart en weggerot was, dat de gehele opbouw over een lengte van vijf meter moest worden vervangen en dat daarvoor een hele muur moest worden af/opengebroken. De noodzaak tot het verrichten van werkzaamheden van een dergelijk grote omvang blijkt echter nergens uit. Niet uit de dagvaarding en ook niet uit het rapport van IJ-Delta, die de basis voor de onderhavige schadevergoeding vormen. In het rapport van IJ-Delta worden vijf gebreken opgesomd, er staat niet in dat de hele opbouw vervangen moest worden. Zoals de kantonrechter ter zitting ook aan [eiser] heeft voorgehouden vindt hij het onbegrijpelijk dat als de schade werkelijk zo ernstig was als [eiser] heeft beschreven, dat niet in het rapport van IJ-Delta naar voren komt. [eiser] heeft zijn standpunt ook niet met andere gegevens onderbouwd, wat had gekund door het overleggen van een nadere verklaring van een deskundige. Uit de overgelegde facturen kan ook niet worden opgemaakt in hoeverre daarin opgenomen herstelkosten/werkzaamheden gerelateerd zijn aan de gebreken die IJ-Delta in haar rapport heeft genoemd. Ook kunnen nog vraagtekens worden gezet bij de gevorderde kosten voor herstel van de gietvloer ten bedrage van € 6.000,00, nog daargelaten dat geen factuur maar een offerte is overgelegd en dus niet duidelijk is of die werkzaamheden feitelijk zijn uitgevoerd. De kantonrechter deelt dus het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] het verband tussen het tekortschieten van [gedaagde] en de gefactureerde bedragen niet heeft aangetoond.
4.11.
Het enige aanknopingspunt voor vergoeding van schade is te vinden in de offerte van [naam klussenbus] van 23 maart 2021 die [eiser] bij brief van 24 maart 2021 heeft overgelegd. In deze offerte is vermeld dat de offerte wordt aangeboden voor “het verhelpen van lekkage door het aanbrengen van ontbrekende folie en slabben”. [naam klussenbus] heeft een totaalprijs van € 3.319,68 geoffreerd. Op de zitting heeft [gedaagde] erkend dat dit redelijke herstelkosten zijn. Hij heeft desgevraagd verklaard dat als hij zelf slabben zou moeten vervangen dat een weekje werk zou zijn en hij daarvoor hetzelfde bedrag zou rekenen. Nu wel vast staat dat door de ondeugdelijke werkzaamheden van [gedaagde] lekkage in de woning van [eiser] is opgetreden en hij daardoor schade heeft geleden zal het bedrag van
€ 3.319,68 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal eveneens worden toegewezen.
4.12.
De kantonrechter ziet verder geen aanleiding om [eiser] tot bewijslevering van de hoogte van zijn schade toe te laten. De gevorderde schadevergoeding voor vervanging van de gehele opbouw volgt immers niet uit de stellingen in de dagvaarding en de producties. [eiser] heeft dit pas op de zitting naar voren gebracht. Dan wordt niet toegekomen aan bewijslevering.
4.13.
Aangezien de beoordeling in deze zaak is gebaseerd op het rapport van IJ-Delta waren de door deze deskundige verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk om schadevergoeding te verkrijgen. De door [eiser] opgevoerde kosten van in totaal
€ 1.542,75, die door middel van de factuur van IJ-Delta afdoende zijn gespecificeerd, zijn redelijke kosten. Derhalve is de vordering op dit punt toewijsbaar.
4.14.
De slotsom is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] deels zal toewijzen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden ook toegewezen, omdat voldoende is gebleken van buitengerechtelijke werkzaamheden die een vergoeding daarvoor
rechtvaardigen. Het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden vastgesteld volgens het wettelijk tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld, dus op € 611,24.
4.15.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 4.862,43 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 611,24 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter