ECLI:NL:RBNHO:2021:1295

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
15.187660.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op een koerier met geweld door adolescenten

Op 12 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 augustus 2019 te Assendelft samen met anderen een overval heeft gepleegd op een koerier van een pakketdienst. De verdachte heeft een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto, die toebehoorden aan de koerier, weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit feit heeft bekend en dat er geen vrijspraak is bepleit. De rechtbank heeft de tenlastelegging bewezen verklaard, waarbij het feit werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen de koerier. De verdachte is achttien jaar oud en valt onder het adolescentenstrafrecht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de adviezen van de reclassering en psycholoog. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 270 dagen opgelegd, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/187660-19, 10/065473-17 (vord tul) en 10/691039-19 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 12 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N. Claassen, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een autosleutel en/of een pakket met daarin een mobiele telefoon en/of een bedrijfsauto (Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille), in elk geval enig goed, dat geheel
of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit bewezen is. Omdat de verdachte dit feit bekent en geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank in overeenstemming met artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bewijsmiddelen alleen opsommen:
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 januari 2021;
- een proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 2019 (pagina’s 57-59), inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring;
- een proces-verbaal van bevindingen van 4 augustus 2019 (pagina’s 111-112), inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] ;
- een proces-verbaal van verhoor aangever van 4 augustus 2019 (pagina 137) inhoudende de door [slachtoffer 1] afgelegde aanvullende verklaring.
De hierboven vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte:
op 4 augustus 2019 te Assendelft, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met anderen, een autosleutel en een pakket met daarin een mobiele telefoon en een bedrijfsauto Volkswagen Transporter, met daarin onder meer mobiele telefoons en een portefeuille, die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door op die [slachtoffer 1] af te rennen en hem te slaan en te schoppen.
Als in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.De op te leggen sanctie

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte met toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals die zijn geadviseerd in de rapportage van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond van 23 november 2020.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rol van de verdachte bij het ten laste gelegde feit beperkt is geweest. Hij bepleit om, gelet op de adviezen hiertoe van de psycholoog en de reclassering, het jeugdstrafrecht toe te passen en een jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en een op te leggen voorwaardelijke strafdeel wordt beperkt tot 30 dagen jeugddetentie. De verdachte is hard aan het werk geweest met de bijzondere voorwaarden zoals die zijn opgelegd bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Hij heeft het Harde Kern Traject met vlag en wimpel doorstaan, werkt mee aan behandeling bij Fivoor en is gesetteld in een woning voor begeleid wonen via de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een koerier van een pakketdienst. Vooraf is met gebruikmaking van valse gegevens een telefoon besteld. Op het moment dat de koerier op het betreffende adres vernam dat het pakketje niet afgegeven kon worden en hij onverrichterzake terug wilde lopen naar zijn bestelbus, werd hij geslagen en geschopt. Toen het pakketje afhandig was gemaakt en ook de sleutel van de bestelbus was gepakt, zijn verdachte en de twee medeverdachten naar de bestelbus gerend en daarmee weggereden.
Verderop hebben zij de bestelbus doorzocht en daar nog meer waardevolle spullen uit weggenomen, waarna ze zijn gevlucht in het voertuig waarmee ze gekomen waren. . Tijdens de daarop volgende achtervolging door de politie zijn er spullen die buit waren gemaakt bij de overval uit de auto gegooid. Kort daarna zijn de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden in een woning.
Een dergelijke overval maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2021, meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld tot straffen wegens diverse feiten en dat hij bij het begaan van dit feit nog in twee proeftijden liep en dus twee voorwaardelijke straffen boven zijn hoofd had hangen. Op 18 juli 2019, dus maar een paar weken voor het betreffende feit, is de verdachte door de rechtbank Rotterdam veroordeeld wegens een delict dat veel overeenkomsten vertoont met het huidige delict.
De eerdere strafrechtelijke veroordelingen, die ook bijzondere voorwaarden hebben bevat om de verdachte te behoeden voor recidive, hebben de verdachte kennelijk niet ervan kunnen weerhouden om wederom de fout in te gaan.
De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank ook gelet op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, te weten:
- een tweetal rapporten van Reclassering Nederland, van 7 november 2019 en 29 januari 2020, opgemaakt door [naam 3];
- een Pro Justitia rapportage van psychologisch onderzoek, uitgebracht op 29 januari 2020 door [naam 4], gezondheidszorgpsycholoog;
- een rapport van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR), van 23 november 2020, opgemaakt door [naam 5]
en wat door [naam 5], voornoemd, ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Adolescentenstrafrecht
Zowel de reclassering als de psycholoog hebben geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, met name op grond van de beperkingen van de verdachte in zijn verstandelijke vermogens. Voorts komen uit de beschikbare stukken kwetsbaarheden in zijn persoonlijkheid naar voren: hij is erg beïnvloedbaar, er zijn problemen in de emotie- en impulsregulatie en hij heeft een zwak zelfbeeld. Tevens heeft hij moeite met het overzien van oorzaak- en gevolgrelaties en schieten zijn copingsvaardigheden tekort.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar was en dus meerderjarig. Gelet op het bepaalde in artikel 77c Sr kan de rechtbank, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, bij jongvolwassenen echter het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank ziet - conform de hiervoor genoemde adviezen - in de persoon van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Strafmaat
Gezien de omstandigheid dat de verdachte in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis voor deze zaak reeds een aanvang heeft gemaakt met diverse interventies, zoals begeleid wonen en een behandeling en het huidige toezicht goed verloopt, acht de rechtbank het niet passend om een onvoorwaardelijke straf op te leggen die langer duurt dan het al ondergane voorarrest. Dat zou immers het opgestelde plan van aanpak, dat gericht is op het voorkomen van verdere recidive en waarvan al enkele doelen zijn gerealiseerd, doorkruisen. De rechtbank zal wel nog jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen om het recidiverisico in te perken. Op die wijze kan de op te leggen straf functioneren als ‘een stok achter de deur’ voor de verdachte en als basis dienen voor de verdachte om middels de bijzondere voorwaarden aan gedragsverandering te (blijven) werken.
Gelet op het hierboven vermelde doel en gelet op de ernst van het gepleegde delict is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel van substantiële duur geboden is. De rechtbank volgt de officier van justitie hierbij in haar strafeis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 270 (tweehonderdzeventig) dagen opgelegd dient te worden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 84 (vierentachtig) dagen voorwaardelijk. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid
Behoudens de algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit, acht de rechtbank het ter beperking van het recidiverisico aangewezen om bijzondere voorwaarden op te leggen.
De psycholoog is van mening dat behandeling/hulpverlening binnen voldoende structuur en met voldoende controle en toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico in voldoende mate terug te dringen. Bij hulpverlening moet er naast aandacht voor dagbesteding (werk, opleiding) en wonen, met name aandacht zijn voor zijn sociaal netwerk en dan in het bijzonder de hoge mate van beïnvloedbaarheid. De verdachte zal moeten worden geleerd zich hier meer tegen te wapenen. Ook zal zijn impulscontrole dienen te worden versterkt en moeten zijn copingvaardigheden worden uitgebreid.
Jeugdbeschermer [naam 5] heeft in haar rapport aangegeven dat er een hoogrecidiverisico bestaat en dat dit met name is gebaseerd op de zorgen met betrekking tot de beïnvloedbaarheid en impulsiviteit en het feit dat de verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking moeite heeft met het overzien van de relatie tussen oorzaak en gevolg. Daarnaast heeft hij een belast verleden en is criminaliteit in zijn omgeving niet onbekend. Geadviseerd wordt om aan de verdachte als voorwaarden op te leggen zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht uitgevoerd door de jeugdbescherming, naar school en naar stage te gaan, bij Stichting Seedz te verblijven en mee te werken aan behandeling bij Fivoor.
Daarbij is toegelicht dat de verdachte sinds februari 2020 samen met zijn broertje begeleid woont bij Stichting Seedz. Zij delen een woning en ontvangen intensieve begeleiding. De behandeling van Fivoor is gestart. Vooralsnog houdt hij zich bij beide instellingen goed aan de afspraken en lijkt hij bewust een keuze te willen maken om niet meer in aanraking te komen met de politie. Ook is hij gestart met een niveau 2 opleiding (logistiek). Er is intensief contact met de jeugdreclasseerder en de mentor van zijn school en de verdachte laat positief gedrag zien en is aanwezig in de lessen.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies met betrekking tot de bijzondere voorwaarden en zal dit geheel overnemen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat er, gezien het strafrechtelijk verleden van de verdachte, zijn persoonlijkheid en het (daarmee verband houdende) hoge recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
- een pet (merk:Top Notch; kleur:grijs),
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het
bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte
toebehoort.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij vordert - zo is ter zitting toegelicht - dat de verdachte wordt veroordeeld een schadevergoeding van € 7.041,95 te betalen, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente.
De schade bestaat uit de volgende posten:
- de kosten voor het vervangen van een telefoonscherm: € 269,95;
- de kosten voor het telefoonabonnement gedurende de tijd voorafgaand aan de schermreparatie: € 332,- (8 x 41,50);
- gederfde inkomsten: € 5.440,- (34 dagen à € 160,-) ;
- immateriële schade: € 1.000,-.
De benadeelde partij verzoekt ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gemaakte reiskosten van € 30,16 om de zitting bij te wonen als proceskosten toe te kennen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.432,11, waarbij voor de gederfde inkomsten is uitgegaan van een periode van 30 dagen.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de reparatiekosten van de telefoon zich op het standpunt gesteld dat deze voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van de abonnementskosten heeft de raadsman verzocht de vergoeding van de abonnementskosten te beperken tot één maand, omdat niet is onderbouwd dat de benadeelde door gebrek aan financiële middelen niet eerder dan de gestelde acht maanden in staat is geweest zijn telefoon ter reparatie aan te bieden.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet voldoende zijn onderbouwd en dat niet blijkt dat de benadeelde niet heeft kunnen werken. Hij heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor dit deel van de vordering.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht de gevorderde immateriële schade niet geheel toe te wijzen, maar deze vergoeding te matigen en op € 500,- vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade met betrekking tot de schermreparatie en een bedrag van € 4.800,- aan gederfde inkomsten rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten overweegt de rechtbank dat uit de aard van het feit en wat de benadeelde naar voren heeft gebracht, voldoende aannemelijk is dat de benadeelde gedurende een periode niet in staat was zijn werkzaamheden als pakketbezorger uit te oefenen. De rechtbank gaat bij het begroten van het aantal dagen dat de benadeelde in die periode zou hebben gewerkt uit van 30 dagen. Uit de bijlagen bij de vordering blijkt dat de dagvergoeding € 160,- bedraagt en dat dit exclusief btw is. Deze schadepost is dus tot een bedrag van € 4.800,- toewijsbaar.
De rechtbank zal de gevorderde abonnementskosten van de telefoon afwijzen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de verdediging heeft de benadeelde partij namelijk onvoldoende onderbouwd dat hij enige tijd geen gebruik heeft kunnen maken van zijn telefoonabonnement.
Tevens acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft door de overval immers letsel opgelopen en uit de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan volgt bovendien dat aannemelijk is dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, zodat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 1.000,- billijk voor.
Gelet op vorenstaande zal de vordering tot een bedrag van € 6.069,95 (€ 269,95 + € 4.800,- + € 1.000,- ) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16 (reiskosten voor het bijwonen van de zitting), en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

10/065473-17
Bij vonnis van 4 juli 2017 in de zaak met parketnummer 10/065473-17 heeft de kinderrechter van de rechtbank te Rotterdam de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 augustus 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie nog geen drie maanden geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
10/691039-19
Bij vonnis van 18 juli 2019 in de zaak met parketnummer 10/691039-19 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Rotterdam de verdachte ter zake van diefstal met geweld veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 30 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 8 augustus 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan en nog niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank overweegt dat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze zaak betrof ook een gewelddadige beroving van een pakketbezorger met een soortgelijke modus operandi.. Toen de verdachte het huidige feit pleegde, was hij op de hoogte van de voorwaardelijke straf die hiervoor kort daarvoor aan hem was opgelegd. De rechtbank zal daarom niet volstaan met een verlenging van de proeftijd. Wel acht de rechtbank het van belang dat de uitvoering van de bijzondere voorwaarden die voor het huidige strafbare feit zullen worden opgelegd niet stagneert door alsnog de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf te gelasten. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Ten voordele van verdachte zal de rechtbank in afwijking van de tabellen uit de oriëntatiepunten LOVS deze taakstraf op 60 uren bepalen. Bij het niet of niet naar behoren verrichten van deze taakstraf, kan dit alsnog worden omgezet naar (30 dagen) jeugddetentie.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 33, 33a, 36f, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert.
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie van
270 (tweehonderdzeventig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
84 (vierentachtig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht uitgevoerd door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en zijn afspraken met de reclassering nakomt en aanwijzingen opvolgt;
- zich laat behandelen door Fivoor Ambulant Centrum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- verblijft bij Stichting Seedz of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- naar school en naar stage gaat en zich houdt aan de aanwijzingen die daaromtrent door de reclassering worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering (Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond) om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Stelt dat de verdachte is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.069,95(zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bestaande uit € 5.069,95 als vergoeding voor de materiële en € 1.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 30,16, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien de proceskosten geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.069,95 (zegge: zesduizend negenenzestig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart verbeurd:
- één petje (merk: Top Noch, kleur: grijs)
Wijst toe de vordering van de officier van justitie d.d. 18 oktober 2019 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank te Rotterdam d.d. 4 juli 2017 opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 10/065473-17 en gelast de tenuitvoerlegging van
20 (twintig) uren taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie d.d. 22 oktober 2019 tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Rotterdam d.d. 18 juli 2019 opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 10/691039-19, in die zin dat in plaats van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie voor de duur van 30 dagen, wordt opgelegd
60 (zestig) uren taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 februari 2021.
Mr. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.