6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een overval op een koerier van een pakketdienst. Vooraf is met gebruikmaking van valse gegevens een telefoon besteld. Op het moment dat de koerier op het betreffende adres vernam dat het pakketje niet afgegeven kon worden en hij onverrichterzake terug wilde lopen naar zijn bestelbus, werd hij geslagen en geschopt. Toen het pakketje afhandig was gemaakt en ook de sleutel van de bestelbus was gepakt, zijn verdachte en de twee medeverdachten naar de bestelbus gerend en daarmee weggereden.
Verderop hebben zij de bestelbus doorzocht en daar nog meer waardevolle spullen uit weggenomen, waarna ze zijn gevlucht in het voertuig waarmee ze gekomen waren. . Tijdens de daarop volgende achtervolging door de politie zijn er spullen die buit waren gemaakt bij de overval uit de auto gegooid. Kort daarna zijn de verdachte en zijn medeverdachten aangehouden in een woning.
Een dergelijke overval maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en heeft een grote impact op het leven van het slachtoffer, zoals ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens het op zijn naam staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2021, meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld tot straffen wegens diverse feiten en dat hij bij het begaan van dit feit nog in twee proeftijden liep en dus twee voorwaardelijke straffen boven zijn hoofd had hangen. Op 18 juli 2019, dus maar een paar weken voor het betreffende feit, is de verdachte door de rechtbank Rotterdam veroordeeld wegens een delict dat veel overeenkomsten vertoont met het huidige delict.
De eerdere strafrechtelijke veroordelingen, die ook bijzondere voorwaarden hebben bevat om de verdachte te behoeden voor recidive, hebben de verdachte kennelijk niet ervan kunnen weerhouden om wederom de fout in te gaan.
De rechtbank weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank ook gelet op de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, te weten:
- een tweetal rapporten van Reclassering Nederland, van 7 november 2019 en 29 januari 2020, opgemaakt door [naam 3];
- een Pro Justitia rapportage van psychologisch onderzoek, uitgebracht op 29 januari 2020 door [naam 4], gezondheidszorgpsycholoog;
- een rapport van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR), van 23 november 2020, opgemaakt door [naam 5]
en wat door [naam 5], voornoemd, ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Adolescentenstrafrecht
Zowel de reclassering als de psycholoog hebben geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, met name op grond van de beperkingen van de verdachte in zijn verstandelijke vermogens. Voorts komen uit de beschikbare stukken kwetsbaarheden in zijn persoonlijkheid naar voren: hij is erg beïnvloedbaar, er zijn problemen in de emotie- en impulsregulatie en hij heeft een zwak zelfbeeld. Tevens heeft hij moeite met het overzien van oorzaak- en gevolgrelaties en schieten zijn copingsvaardigheden tekort.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar was en dus meerderjarig. Gelet op het bepaalde in artikel 77c Sr kan de rechtbank, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, bij jongvolwassenen echter het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank ziet - conform de hiervoor genoemde adviezen - in de persoon van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Strafmaat
Gezien de omstandigheid dat de verdachte in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis voor deze zaak reeds een aanvang heeft gemaakt met diverse interventies, zoals begeleid wonen en een behandeling en het huidige toezicht goed verloopt, acht de rechtbank het niet passend om een onvoorwaardelijke straf op te leggen die langer duurt dan het al ondergane voorarrest. Dat zou immers het opgestelde plan van aanpak, dat gericht is op het voorkomen van verdere recidive en waarvan al enkele doelen zijn gerealiseerd, doorkruisen. De rechtbank zal wel nog jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen om het recidiverisico in te perken. Op die wijze kan de op te leggen straf functioneren als ‘een stok achter de deur’ voor de verdachte en als basis dienen voor de verdachte om middels de bijzondere voorwaarden aan gedragsverandering te (blijven) werken.
Gelet op het hierboven vermelde doel en gelet op de ernst van het gepleegde delict is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel van substantiële duur geboden is. De rechtbank volgt de officier van justitie hierbij in haar strafeis.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 270 (tweehonderdzeventig) dagen opgelegd dient te worden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 84 (vierentachtig) dagen voorwaardelijk. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid
Behoudens de algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit, acht de rechtbank het ter beperking van het recidiverisico aangewezen om bijzondere voorwaarden op te leggen.
De psycholoog is van mening dat behandeling/hulpverlening binnen voldoende structuur en met voldoende controle en toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico in voldoende mate terug te dringen. Bij hulpverlening moet er naast aandacht voor dagbesteding (werk, opleiding) en wonen, met name aandacht zijn voor zijn sociaal netwerk en dan in het bijzonder de hoge mate van beïnvloedbaarheid. De verdachte zal moeten worden geleerd zich hier meer tegen te wapenen. Ook zal zijn impulscontrole dienen te worden versterkt en moeten zijn copingvaardigheden worden uitgebreid.
Jeugdbeschermer [naam 5] heeft in haar rapport aangegeven dat er een hoogrecidiverisico bestaat en dat dit met name is gebaseerd op de zorgen met betrekking tot de beïnvloedbaarheid en impulsiviteit en het feit dat de verdachte vanwege zijn verstandelijke beperking moeite heeft met het overzien van de relatie tussen oorzaak en gevolg. Daarnaast heeft hij een belast verleden en is criminaliteit in zijn omgeving niet onbekend. Geadviseerd wordt om aan de verdachte als voorwaarden op te leggen zijn medewerking te verlenen aan reclasseringstoezicht uitgevoerd door de jeugdbescherming, naar school en naar stage te gaan, bij Stichting Seedz te verblijven en mee te werken aan behandeling bij Fivoor.
Daarbij is toegelicht dat de verdachte sinds februari 2020 samen met zijn broertje begeleid woont bij Stichting Seedz. Zij delen een woning en ontvangen intensieve begeleiding. De behandeling van Fivoor is gestart. Vooralsnog houdt hij zich bij beide instellingen goed aan de afspraken en lijkt hij bewust een keuze te willen maken om niet meer in aanraking te komen met de politie. Ook is hij gestart met een niveau 2 opleiding (logistiek). Er is intensief contact met de jeugdreclasseerder en de mentor van zijn school en de verdachte laat positief gedrag zien en is aanwezig in de lessen.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies met betrekking tot de bijzondere voorwaarden en zal dit geheel overnemen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat er, gezien het strafrechtelijk verleden van de verdachte, zijn persoonlijkheid en het (daarmee verband houdende) hoge recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.