ECLI:NL:RBNHO:2021:12945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
9018748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde na ernstige overlast en schending van huurvoorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en drie gedaagden, die gezamenlijk als huurders van een woning optraden. De verhuurder, aangeduid als [eiser], heeft de gedaagden aangeklaagd met het verzoek om de huurovereenkomst te ontbinden en hen te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. De gedaagden hebben de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld, waarin zij onder andere herstel van gebreken in het gehuurde vorderden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst oorspronkelijk was aangegaan voor een periode van zes maanden, maar later voor onbepaalde tijd is verlengd. De gedaagden hebben de woning vanaf november 2020 verlaten, maar [Gedaagde sub3] is begin maart 2021 teruggekeerd. De verhuurder heeft aangevoerd dat de gedaagden de woning in slechte staat hebben achtergelaten, zonder toestemming verbouwingen hebben uitgevoerd en ernstige overlast hebben veroorzaakt, waaronder geluidsoverlast en geweldsincidenten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden hun verplichtingen als huurders hebben geschonden door de woning niet als hoofdverblijf te gebruiken, de huurovereenkomst te schenden door zonder toestemming verbouwingen uit te voeren en door de ex-partner van [Gedaagde sub3] in de woning te laten verblijven. De gedaagden zijn niet verschenen op de zitting, wat de rechter heeft aangemerkt als een verzuim dat nadelige gevolgen voor hen heeft. De rechter heeft de vordering van de verhuurder toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen vijf dagen na het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9018748 \ CV EXPL 21-562
Uitspraakdatum: 5 juli 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. S.N. Peijnenburg
tegen
1. [Gedaagde sub1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
2.
[Gedaagde sub2]
wonende te [woonplaats]
3.
[Gedaagde sub3]
wonende [woonplaats]
gedaagden
verder tezamen te noemen: [Gedaagden]
en ieder afzonderlijk: [Gedaagde sub1] , [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3]
gemachtigde: mr. H.D. Wind

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 28 januari 2021 een vordering tegen [Gedaagden] ingesteld. Vervolgens heeft [eiser] nog een provisionele vordering ingesteld. [Gedaagden] hebben hierop schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld. [eiser] heeft daarop schriftelijk gereageerd.
1.2.
Op 1 juni 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [Gedaagde sub1] is een huurovereenkomst gesloten betreffende de woning gelegen aan de [adres] (verder: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor zes maanden, ingaande op 1 september 2019 en eindigend op 29 februari 2020. De huurovereenkomst is daarna voor onbepaalde tijd verlengd. In de huurovereenkomst is onder meer bepaald
“het gehuurde, uitsluitend bestemd en te gebruiken voor bewoning door: (…) Fam. [Gedaagde sub2] (5 personen)”.
2.2.
[Gedaagde sub1] heeft de maandelijkse huurtermijnen aan [eiser] voldaan. [Gedaagde sub1] is het bedrijf van [Gedaagde sub2] . [Gedaagde sub1] is in [stad] gevestigd en heeft het gehuurde niet in gebruik.
2.3.
[Gedaagden] hebben de woning vanaf november 2020 verlaten. [Gedaagde sub3] is begin maart 2021 in de woning teruggekeerd.

3.De (provisionele) vordering, het verweer en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak dat de kantonrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en [Gedaagden] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Als provisionele vordering vordert [eiser] eveneens ontruiming van [Gedaagden] uit het gehuurde.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende – kort weergegeven – ten grondslag. Nadat de huurovereenkomst is verlengd, hebben [Gedaagden] het gehuurde helemaal uitgewoond. Ook hebben zij zonder toestemming de schuur in de tuin verbouwd tot slaap/kantoorruimte. Daarbij is elektra gebrekkig geïnstalleerd, waardoor een brandgevaarlijke situatie is ontstaan. [Gedaagden] veroorzaken daarnaast ernstige (geluids)overlast in de wijk. Tussen [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] hebben zich vele heftige (gewelds)incidenten voorgedaan waarbij de politie ter plaatse is gekomen. De ruzies zijn toegenomen door het verblijf van een ex-partner in het gehuurde vanaf omstreeks de zomer 2020. Verder verblijven [Gedaagden] gedurende langere perioden niet in het gehuurde. [eiser] meende ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding dat zij de woning na 11 januari 2021 voorgoed hadden verlaten, maar [Gedaagde sub3] is begin maart teruggekeerd. Omstreeks die tijd is er volgens [Gedaagde sub3] brand in het gehuurde geweest en is waterschade ontstaan. [eiser] heeft [Gedaagde sub3] op 16 maart 2021 in het bijzijn van de politie gesproken en zij maakte toen een verwarde indruk. Na 26 april 2021 zijn [Gedaagden] weer vertrokken en niet meer teruggekeerd. [eiser] heeft belang bij toewijzing van zijn vordering om meer schade aan het gehuurde te voorkomen en om de schade te kunnen herstellen. Ook wil hij verdere overlast en onveiligheid voor de buren voorkomen.
3.3.
[Gedaagden] betwisten de vorderingen. Zij voeren – samengevat – het volgende aan. [Gedaagde sub1] wordt ten onrechte door [eiser] als huurder aangemerkt. [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] verblijven feitelijk met hun kinderen in het gehuurde en hebben recht op huurbescherming. [Gedaagden] hebben geen schade aan het gehuurde veroorzaakt. Zij hebben in november en december 2020 juist bij [eiser] geklaagd over allerlei gebreken in het gehuurde. Na hun terugkeer in maart 2021 hebben [Gedaagden] ontdekt dat er iemand in het gehuurde is geweest en dat er gedurende hun afwezigheid schade was veroorzaakt. [Gedaagde sub3] heeft daarvan melding gemaakt bij de politie en [eiser] . [Gedaagden] hebben ook geen overlast veroorzaakt. Er heeft zich slechts eenmaal een incident in ruzieachtige sfeer voorgedaan waarbij de wijkagent is ingeschakeld om de gemoederen wat te bedaren. [eiser] heeft de gestelde schade en overlast ook niet met stukken of anderszins aangetoond. Het feit dat de vader van de kinderen van [Gedaagde sub3] enkele weken bij [Gedaagden] heeft gelogeerd en in de schuur heeft geslapen, is geen bewijs van slecht huurderschap. Er is eerder sprake van slecht verhuurderschap doordat [eiser] zich tijdens afwezigheid van [Gedaagden] toegang tot de woning heeft verschaft, daar foto’s heeft gemaakt en briefjes heeft achtergelaten. Vanwege het voorgaande vorderen [Gedaagden] – samengevat – een verklaring voor recht dat de eenmanszaak [Gedaagde sub1] door [eiser] ten onrechte is aangemerkt als huurder en dat de kantonrechter [eiser] zal veroordelen tot herstel van de door [Gedaagden] genoemde gebreken in het gehuurde, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

4.De beoordeling van de vordering en de tegenvordering

de vordering van [eiser]
4.1.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser] toewijzen. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
4.2.
[Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] zijn zonder goede reden niet in persoon ter zitting verschenen om vragen van de kantonrechter te beantwoorden. De gemachtigde van [Gedaagden] heeft op de zitting aan de hand van een medische verklaring en een testuitslag stellingen ingenomen ten aanzien van de medische toestand van [Gedaagde sub2] en een quarantaineverplichting voor [Gedaagde sub3] , maar deze stukken heeft hij niet op voorhand aan de kantonrechter doen toekomen en ook niet ter zitting overgelegd. Aan het niet verschijnen van [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] zal de kantonrechter daarom gevolgen verbinden, namelijk dat de stellingen van [eiser] voor juist worden gehouden. De combinatie van die stellingen, die zien op schending van de verplichtingen van goed huurderschap door [Gedaagden] , rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
4.3.
Daarbij neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat de ex-partner van [Gedaagde sub3] vanaf omstreeks de zomer 2020 tot en met 11 januari 2021 in de woning heeft verbleven. Dat de ex-partner van [Gedaagde sub3] gedurende ruim een half jaar in het gehuurde heeft verbleven, volgt mede uit de stelling van [eiser] ter zitting dat [Gedaagden] kort na de verlenging van de huurovereenkomst een e-mail hebben gestuurd over het verbouwen van de schuur en dat dit gebeurde met het oog op het verblijf van de ex-partner. Verder volgt dit uit de verklaring van [eiser] dat de buren de zwarte BMW van de ex-partner vanaf ongeveer de zomer 2020 tot februari 2021 door de buurt hebben zien rijden. Eén en ander heeft de gemachtigde van [Gedaagden] op de zitting ook niet betwist. Bovendien heeft de ex-partner van november 2020 tot en met 11 januari 2021 in het gehuurde verbleven terwijl [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] toen zelf niet aanwezig waren. Dit laatste wordt erkend in de schriftelijke reactie van de zijde van [Gedaagden] , waarin staat dat [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] vóór de kerst van 2020 en tot 4 maart 2021 voor familiebezoek naar [land] zijn gegaan en dat het juist is dat het gehuurde vanaf 11 januari 2021 tot 4 maart 2021 niet door het gezin werd bewoond. Het gaat hier dus om een verblijf gedurende een lange periode en niet gedurende enkele weken, zoals [Gedaagden] in hun schriftelijke reactie hebben aangevoerd. Dit langdurige verblijf van de ex-partner in het gehuurde is in strijd met de huurovereenkomst, want daarin staat dat het gehuurde uitsluitend is bestemd voor gebruik door het gezin [Gedaagde sub2] .
4.4.
Ook de verbouwing van de schuur door [Gedaagden] levert een schending op van hun verplichtingen tegenover [eiser] en hun verplichting om als goed huurder te handelen. Niet alleen hebben [Gedaagden] die verbouwing zonder toestemming van [eiser] uitgevoerd, maar zij hebben daarmee ook een gevaarzettende situatie in het gehuurde veroorzaakt. Volgens [eiser] hebben [Gedaagden] op ondeskundige wijze elektra aangebracht en hangen in de schuur bedrading en stekkers los. Dat blijkt ook voldoende uit de door [eiser] overgelegde foto’s. Daarbij komt dat [eiser] heeft gesteld dat zijn verzekeraar heeft medegedeeld dat als gevolg van deze situatie eventuele brandschade in het gehuurde niet wordt gedekt, en die stelling is niet weersproken. Doordat [Gedaagden] [eiser] niet (vrijwillig) tot het gehuurde toelaten, zich onbereikbaar voor hem houden, alle sloten hebben vervangen en kennelijk hun hoofdverblijf elders hebben (waarover hierna meer) heeft [eiser] geen mogelijkheid om een einde aan deze gevaarzettende situatie te maken. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onaanvaardbaar, temeer omdat volgens [eiser] sinds 26 april 2021 alle lampen in de woning continu aanstaan en hij niet kan controleren of [Gedaagden] de lampen in de schuur ook hebben ingeschakeld.
4.5.
Verder is van belang dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat [Gedaagden] de door [eiser] gestelde verplichting om het gehuurde te bewonen en daar hun hoofdverblijf te houden niet hebben nageleefd. [eiser] heeft in dit verband ter zitting medegedeeld dat [Gedaagden] (althans [Gedaagde sub3] ) in de periode vanaf november 2020 tot en met de datum van de zitting slechts anderhalve maand in het gehuurde hebben verbleven, namelijk vanaf 4 maart 2021 tot 26 april 2021. Volgens [eiser] is het energieverbruik in het gehuurde sinds 26 april 2021 constant. Dat duidt erop dat het gehuurde niet wordt bewoond. De gemachtigde van [Gedaagden] heeft in dit verband ter zitting slechts medegedeeld dat hij niet weet of [Gedaagden] de woning op 26 april 2021 hebben verlaten en dat hij dit bij gebrek aan wetenschap betwist. Op grond van de overige mededelingen van de gemachtigde van [Gedaagden] (onder meer over de afwezigheid van [Gedaagden] ter zitting en dat hij in de maand voor de zitting geen contact met [Gedaagden] kon krijgen) vindt de kantonrechter echter voldoende duidelijk dat [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] inmiddels al langere tijd met de kinderen in [stad] verblijven, dit terwijl in ieder geval twee kinderen een leerplichtige leeftijd hebben. In [stad] is ook het bedrijf van [Gedaagde sub2] gevestigd. Een en ander draagt bij aan de overtuiging dat [Gedaagden] hun hoofdverblijf nu in [land] hebben.
4.6.
De kantonrechter vindt het voorgaande voldoende voor toewijzing van de vordering van [eiser] . De gestelde ernstige schade aan het gehuurde en overlast kan daarom in het midden blijven.
de tegenvordering van [Gedaagden]
4.7.
hebben een punt gemaakt van het huurderschap van [Gedaagde sub1] . Zij hebben gesteld dat de huurovereenkomst op verzoek van [eiser] op naam van [Gedaagde sub1] is gesteld en dat [eiser] onrechtmatig handelt en misbruik van recht maakt door [Gedaagde sub1] als eerste huurder aan te merken en te dagvaarden, terwijl [Gedaagde sub1] elders is gevestigd en het gehuurde niet in gebruik heeft. De kantonrechter overweegt dat een en ander niet relevant is, omdat [eiser] niet heeft betwist dat [Gedaagde sub2] en [Gedaagde sub3] op zichzelf aanspraak kunnen maken op huurbescherming. Verder is gebleken dat [Gedaagde sub1] dezelfde rechtsvorm heeft als een eenmanszaak in Nederland. In dat opzicht moet [Gedaagde sub2] ook als huurder worden aangemerkt. Daarnaast staat niet tussen partijen ter discussie dat [Gedaagde sub3] formeel/materieel als mede-huurder moet worden aangemerkt. [Gedaagden] hebben reeds daarom geen belang bij de door hen gevraagde verklaring voor recht.
4.8.
De vordering tot herstel van de door [Gedaagden] genoemde gebreken zal ook worden afgewezen. Allereerst geldt dat [Gedaagden] de gebreken onvoldoende hebben gemotiveerd en onderbouwd. Zij hebben vooral situaties beschreven en daarbij niet goed duidelijk gemaakt wat het precieze gebrek is. Verder hebben [Gedaagden] geen belang meer bij dit onderdeel van hun vordering, omdat de huurovereenkomst zal worden ontbonden en [Gedaagden] het gehuurde moeten ontruimen.
4.9.
De proceskosten die [eiser] heeft gemaakt voor de vordering en de tegenvordering komen voor rekening van [Gedaagden] , omdat zij ongelijk krijgen. De kosten van de zaak van de tegenvordering worden op nihil vastgesteld, vanwege de samenhang met de vordering.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
ontbindt de tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende de woning gelegen aan de [adres] ;
5.2.
veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk om het gehuurde binnen vijf dagen na dit vonnis met al het hunne en de hunnen te ontruimen, onder afgifte van de sleutels aan [eiser] ;
5.3.
veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk in de kosten van ontruiming indien zij in gebreke blijven om aan voormelde veroordeling te voldoen;
5.4.
veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaardingen € 221,58
griffierecht € 85,00
salaris gemachtigde € 561,00 ;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
5.6.
wijst de tegenvordering af;
5.7.
veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter