ECLI:NL:RBNHO:2021:12768

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
9236574
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van advertentiekosten afgewezen wegens verkeerde partij gedagvaard

In deze zaak vordert Nederland Bruist B.V. betaling van kosten en maandtermijnen uit hoofde van een advertentieovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde, die in persoon procedeert, geen partij is bij de overeenkomst, die is gesloten met Body, Mind & Spirit B.V. De kantonrechter stelt vast dat Nederland Bruist geen feiten heeft aangedragen die erop wijzen dat de gedaagde als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De vordering tot betaling wordt afgewezen, omdat de overeenkomst niet met de gedaagde in privé is gesloten, maar met de vennootschap. De kantonrechter wijst erop dat de gedaagde niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de verplichtingen van de vennootschap, aangezien er geen bewijs is dat zij op de hoogte was van de financiële problemen van de vennootschap op het moment van het aangaan van de overeenkomst. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde, omdat Nederland Bruist ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9236574 \ CV EXPL 21-3470
Uitspraakdatum: 22 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Nederland Bruist B.V.
gevestigd te Breda
eiseres
verder te noemen: Nederland Bruist
gemachtigde: Van Dongen & Partners incasso en gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.De zaak in het kort

Nederland Bruist vordert in deze procedure kosten en maandtermijnen uit hoofde van een overeenkomst tot het periodiek plaatsen van advertenties in een magazine. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] geen partij is bij de overeenkomst nu deze tussen Nederland Bruist en Body, Mind & Spirit B.V. is gesloten. Nederland Bruist heeft verder geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit volgt dat aan [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van bestuurdersaansprakelijkheid is daarom geen sprake. De vordering wordt daarom afgewezen.

2.Het procesverloop

2.1.
Nederland Bruist heeft bij dagvaarding van 12 mei 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft op 19 juli 2021 schriftelijk geantwoord.
2.2.
Op 19 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Nederland Bruist bij brief van 1 november 2021 nog aanvullende stukken toegezonden.

3.De feiten

3.1.
Nederland Bruist is een uitgever van een glossy magazine waarvoor zij advertenties verkoopt. [gedaagde] was van 25 juli 2014 t/m 20 december 2018 enige aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap Body, Mind & Spirit B.V. (hierna: “BMS”) met een vestiging aan [adres] .
3.2.
Op 8 februari 2017 is door middel van een advertentie-opdrachtformulier (hierna: “het formulier”) een overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het plaatsen van advertenties vanaf april 2017 in de editie van Haarlem Bruist voor de duur van 36 maanden (hierna: “de overeenkomst”).
3.3.
Onder het kopje “Klantgegevens” van het formulier staat onder meer:
“(…)
Bedrijfsnaam BMS [gedaagde]
Contactpersoon [gedaagde]
Adres [adres]
Postcode/woonplaats [postcode/woonplaats]
(…)
E-mail [e-mailadres]
(…)”
3.4.
Op deze overeenkomst zijn de Algemene advertentievoorwaarden van Nederland Bruist van toepassing. Uit artikel 10 van deze voorwaarden volgt:
“(…)
1) Annulering van een advertentiecontract kan niet kosteloos geschieden na ondertekening van het contract.
2) Indien de opdrachtgever het contract wil annuleren voordat de eerste advertentie is geplaatst is de uitgever gerechtigd om 75% van het gehele contract in rekening te brengen bij de opdrachtgever, welke kosten de opdrachtgever binnen 2 dagen na ontvangst van de factuur dient te voldoen aan de uitgever. Indien de opdrachtgever deze kosten niet tijdig voldoetis de uitgever gerechtigd om het overige deel van 25% van het contract alsnog in rekening te brengen bij opdrachtgever.
(…)”
3.5.
Op 12 februari 2017 schrijft [gedaagde] aan Nederland Bruist:
“(…)
Hierbij wil ik doorgeven dat ik gebruik ga maken van mijn herroepingsrecht en dit contract wil cancelen. Wegens privé kan dit contract nu niet doorgaan en ik ben blij dat ik het op tijd nog kan regelen. Misschien in een later stadium maar nu in ieder geval niet. Dus hierbij zeg ik van het contract om te adverteren bij Haarlem Bruist af.
(…)”
3.6.
Bij mail van 13 februari 2017 reageert Nederland Bruist als volgt:
“(…)
Hier even een reactie op jouw mail van 12 februari.
Helaas kan de zakelijke overeenkomst die wij zijn aangegaan niet geannuleerd worden (zie leveringsvoorwaarden). Misschien is het goed als we volgende week nog even een afspraak maken mocht je nog vragen hebben.
(…)”
3.7.
Nederland Bruist heeft in de periode maart 2018 tot en met juni 2018 facturen gezonden gericht aan:
BMS [gedaagde]t.a.v. afdeling crediteurenadministratie|[adres][postcode/woonplaats] .Deze facturen van totaal € 967,76 zijn onbetaald gebleven.
3.8.
Bij mail van 8 juni 2018 heeft [gedaagde] aan Nederland Bruist laten weten dat zij de overeenkomst met ingang van 1 juli 2018 wenst op te zeggen. Nederland Bruist heeft diezelfde dag per mail aangegeven dat dit niet zonder meer mogelijk is en dat [gedaagde] daarvoor de betalingsachterstand moet voldoen en de gereserveerde advertenties moet afkopen. [gedaagde] heeft daar geen gevolg aan gegeven.
3.9.
Bij mail van 28 juni 2018 heeft Nederland Bruist een factuur van totaal € 5.322,67 gestuurd aan [gedaagde] via het mailadres: [e-mailadres] . In deze mail staat:
“(…)
Helaas hebben wij moeten constateren dat u in gebreke blijft met het betalen van onze facturen zodat wij genoodzaakt zijn om alle toekomstige plaatsingen op te schorten en, conform overeenkomst, ineens en geheel aan u te factureren. Bijgaand treft u de factuur 35455 aan.
(…)”
3.10.
In de daarop volgende periode heeft Nederland Bruist meerdere schriftelijke sommaties gestuurd aan [gedaagde] . [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling. Op een schriftelijke sommatie van 19 april 2021 van de gemachtigde van Nederland Bruist reageert [gedaagde] met de mededeling dat BMS al 5 jaar niet meer bestaat. De gemachtigde van Nederland Bruist schrijft vervolgens in een mail van 21 april 2021:
“(…)
Naar aanleiding van onderstaande mail deel ik u mede dat de overeenkomst met u (in privé) is ondertekend op 8 februari 2017. Uw stelling dat de B.V. al 5 jaar niet meer bestaat is derhalve niet relevant.
Mocht u van mening zijn dat dit toch de B.V. betreft dan verzoek ik u mij het bewijs van faillissement te sturen (datum na afsluiting overeenkomst). Indien u dit niet kunt overleggen wijs ik u erop dat u als bestuurder in privé ten alle tijden verantwoordelijk blijft voor de openstaande schulden als u de B.V. heeft geliquideerd.
Voorts bericht ik u dat uit de overeenkomst niet blijkt dat deze is afgesloten op een B.V.!
(…)”
3.11.
[gedaagde] heeft eveneens per mail van 21 april 2021 gereageerd en schrijft:
“Het contract is niet privé getekend. Ik wilde me beroepen op het beroepingsrecht en dat werd toen geweigerd omdat het een zakelijk contract was.
Ik heb uitgelegd dat we de diensten niet nodig hadden omdat het bedrijf ging stoppen. Dus ook geen inhoud hadden om te publiceren.
Mocht u dit voor de kantonrechter uit willen laten zoeken. Dan is dat zo.”

4.De vordering

4.1.
Nederland Bruist vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 8.504,49. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdsom van € 6.290,43, een bedrag aan rente van € 1.514,06, en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00. Ook vordert Nederland Bruist wettelijke handelsrente over € 6.290,43 vanaf 12 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening en de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
Nederland Bruist legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst. Nadat [gedaagde] ondanks diverse aanmaningen niet tot betaling van de hiervoor aan haar gezonden facturen overging en ook geen advertentiemateriaal meer aanleverde, heeft Nederland Bruist conform artikel 10 van haar algemene voorwaarden de resterende termijnen gefactureerd. Door deze factuur niet te betalen, is [gedaagde] in verzuim geraakt. Nederland Bruist heeft vervolgens haar incassogemachtigde moeten inschakelen. Hierdoor is [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
4.3.
Nederland Bruist voert verder aan dat de overeenkomst met [gedaagde] in persoon is gesloten en niet met BMS omdat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet bekend was met deze vennootschap. Bovendien heeft Nederland Bruist alle correspondentie steeds aan [gedaagde] in persoon gericht en niet aan BMS. Indien de overeenkomst wel met BMS zou zijn gesloten, dan is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk omdat zij, door BMS op 20 december 2018 uit het handelsregister te schrijven en een nieuwe onderneming te starten, haar schuldeisers willens en wetens heeft benadeeld. Hierdoor heeft Nederland Bruist immers niet meer de mogelijkheid om haar vordering te innen en lijdt zij schade. Voor deze schade is [gedaagde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk.

5.Het verweer

5.1.
[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat zij geen partij is bij de overeenkomst en daarom de vordering van Nederland Bruist niet hoeft te betalen. Dat sprake is van een zakelijke overeenkomst tussen Nederland Bruist en BMS volgt volgens [gedaagde] niet alleen uit het formulier maar ook uit de email van 13 februari 2017 waarin Nederland Bruist erkent dat sprake is van een zakelijke overeenkomst.
5.2.
[gedaagde] betwist verder dat zij BMS uit het handelsregister heeft uitgeschreven om onder haar verplichtingen uit te komen. De reden dat ze de onderneming in 2018 heeft uitgeschreven was dat deze haar schulden en met name de huur niet meer kon betalen. De nieuwe onderneming heeft zij met behulp van haar partner opgezet en staat geheel los van de vorige onderneming.

6.De beoordeling

6.1.
Tussen partijen staat vast dat op 8 februari 2017 via het formulier een overeenkomst is gesloten. In geschil is tussen welke partijen deze overeenkomst geldt.
Totstandkoming van de overeenkomst
6.2.
Voor de beantwoording van de vraag wie bij de overeenkomst als partij is te beschouwen, komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Ook omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst voordoen – zoals gedragingen van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst – kunnen van belang zijn bij de vraag wie als partij heeft te gelden bij een overeenkomst.
6.3.
Het betoog van Nederland Bruist dat zij de overeenkomst met [gedaagde] in persoon is aangegaan, overtuigt niet. De kantonrechter motiveert dit als volgt.
6.4.
Een eerste aanwijzing dat de overeenkomst niet met [gedaagde] maar met BMS is aangegaan volgt uit het formulier. Daarop staat niet alleen de bedrijfsnaam “BMS [gedaagde] ” maar ook het zakelijk adres en emailadres (r.o. 3.3.) van BMS. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij bij het aangaan van de overeenkomst namens BMS handelde en dat BMS niet alleen uit een praktijk voor psychotherapie bestond maar ook uit een winkel waar de vertegenwoordiger van Nederland Bruist is geweest om de voorwaarden te bespreken en om het formulier te ondertekenen. De stelling van Nederland Bruist dat zij in de veronderstelling was dat [gedaagde] enkel als psychotherapeut handelde en dat zij niet wist dat BMS een onderneming was, gaat gelet op het vorenstaande daarom niet op. Dat BMS niet enkel uit een praktijk voor psychotherapie bestond, volgt overigens ook uit de door Nederland Bruist gepubliceerde advertenties.
6.5.
De tweede aanwijzing volgt uit het feit dat Nederland Bruist aan [gedaagde] heeft laten weten dat zij de overeenkomst niet met een beroep op het herroepingsrecht kon annuleren (r.o. 3.6.). Daaruit heeft en mocht [gedaagde] afleiden dat Nederland Bruist haar niet als een consument (privé persoon) beschouwde maar als een onderneming. Immers, een consument heeft in beginsel het recht om een overeenkomst – dat zoals in dit geval buiten de verkoopruimte tot stand is gekomen – zonder opgave van redenen binnen veertien dagen te annuleren, zoals [gedaagde] met haar email van 12 februari 2017 heeft gedaan. Als het gaat om een contract met een onderneming ligt het meer voor de hand dat de vennootschap de contractspartij is dan [gedaagde] in privé.
6.6.
De derde aanwijzing is te vinden in de overgelegde correspondentie. Nederland Bruist heeft deze steeds heeft gericht aan de afdeling crediteurenadministratie van “BMS [gedaagde] ”. Daaruit kan ook worden afgeleid dat Nederland Bruist de vennootschap als haar contractspartij heeft beschouwd en niet [gedaagde] als privé persoon. Een privé persoon heeft in de regel immers geen crediteurenadministratie.
6.7.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor gehouden worden dat de overeenkomst tussen Nederland Bruist en BMS tot stand is gekomen en dat [gedaagde] daarbij geen partij is. De overeenkomst zelf kan dus niet dienen als grondslag voor de vordering tegen [gedaagde] .
Bestuurdersaansprakelijkheid
6.8.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde] in dit geval als bestuurder aansprakelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat het door Nederland Bruist aangevoerde onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter licht dat als volgt toe.
6.9.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap op grond van artikel 6:162 BW. Daarvoor is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
6.10.
Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Of dat het geval is, is onder andere afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 en HR 5 september 2014, NJ 2015, 22).
6.11.
Ingeval de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling niet persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (zie onder meer HR 6 oktober 1989, NJ 1990, 286, HR 8 december 2006, NJ 2006,659 en HR 5 september 2014, NJ 2015, 22). In de kern houdt dit zogenoemde “Beklamelcriterium” de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.
6.12.
Nederland Bruist beroept zich in deze procedure op het rechtsgevolg van de vermeende bestuurdersaansprakelijkheid. Gelet op al het vorenstaande rust op Nederland Bruist, op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, de stelplicht (en de bewijslast) met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat aan [gedaagde] als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens Nederland Bruist bestaat dit ernstige verwijt er uit dat [gedaagde] de vennootschap heeft uitgeschreven uit het handelsregister en vrijwel tegelijk een nieuwe vennootschap heeft ingeschreven die heeft te gelden als de opvolger van de uitgeschreven vennootschap. Naar de kantonrechter begrijpt, betoogt Nederland Bruist hiermee dat [gedaagde] de activa van de oude onderneming heeft gebruikt om een nieuwe onderneming te starten waardoor Nederland Bruist de mogelijkheid is ontnomen om haar vordering op de oude onderneming te verhalen. Dit betoog kan niet slagen. Indien een vennootschap geen activa meer heeft, kan en mag een bestuurder besluiten deze te liquideren: het verdere voortbestaan van de vennootschap is dan immers zinloos. [gedaagde] heeft toegelicht dat BMS geen middelen van bestaan meer had en dat zij de vennootschap om die reden heeft laten uitschrijven. Verder heeft [gedaagde] betwist dat de nieuwe vennootschap in feite een voortzetting van de oude is en dat gebruik wordt gemaakt van activa die afkomstig zijn uit de oude vennootschap. De nieuwe vennootschap heeft zij alleen kunnen oprichten doordat een vriend haar daartoe de financiële middelen verschafte. Bij deze stand van zaken heeft Nederland Bruist onvoldoende onderbouwd dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid en moet de daarop gegronde vordering worden afgewezen.
6.13.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Nederland Bruist zal afwijzen.
6.14.
De proceskosten komen voor rekening van Nederland Bruist, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat [gedaagde] in persoon procedeert, zal alleen een bedrag van € 25,- aan reiskosten worden toegewezen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
7.1.
wijst de vordering af;
7.2.
veroordeelt Nederland Bruist tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter