1.1Op 27 november 2020 heeft eiseres gevraagd om verlenging van de Tozo (fase 3) voor de periode van oktober 2020 tot en met maart 2021. Bij besluit van 17 december 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en heeft dit standpunt in bezwaar gehandhaafd. Eiseres is daarop in beroep gegaan.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat haar inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het voor haar geldende sociaal minimum is. Op 17 december 2019 heeft zij voor 2020 een overeenkomst gesloten met [organisatie 1] voor een budget van ruim € 55.000,--. Op basis van de kostenbesparingen en de gesloten overeenkomsten zou er in 2020 voldoende winst zijn voor een bron van inkomen boven het voor haar gestelde sociale minimum. De geplande uitbreiding richting de [organisatie 2] heeft eiseres niet kunnen uitvoeren en zij is door COVID-19 een omzet misgelopen van € 19.577,00. De voorgenomen en reeds geplande afspraken voor het geven van workshops op locatie en het bezoeken van afnemers in de Benelux is voor het hele jaar 2020 geannuleerd. Zij heeft reeds in 2019 een stijgende lijn in resultaat behaald en deze positieve ontwikkeling had zich in 2020 kunnen voortzetten.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een uitkering op grond van de Tozo bedoeld is voor zelfstandigen van wie het inkomen als gevolg van de coronacrisis is gedaald tot onder het sociaal minimum. Zo is niet gebleken dat er sprake is van een inkomstenterugval ten gevolge van corona. De stelling dat eiseres een omzet heeft misgelopen van € 19.577,00 is niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd.
4. De rechtbank stelt voorop dat voor het inkomen moet worden uitgegaan van de netto beloning van de zelfstandige (omzet minus kosten). Dit volgt immers ook uit artikel 3:1 tweede lid aanhef en onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin staat dat
inkomen uit werk het gezamenlijke bedrag is van de belastbare winst uit onderneming.
5. Op grond van artikel 2 van de Tozo kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van de Tozo wordt in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand verklaard en informatie verstrekt, dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting.
6. In de toelichting op de Tozo wordt over de verklaring en het verstrekken van informatie het volgende vermeld (Stb. 2020, nr. 118, pagina 28):
Het college stelt het recht op en de hoogte van de bijstand en/of lening vast op basis van een aantal gegevens die de zelfstandig ondernemer (…) dient aan te leveren. (…).
Door het werken met een verklaring wordt het voor het college gemakkelijker gemaakt om snel tot bijstandsverlening te kunnen overgaan. Het college zal wel aan de hand van de toelichting van betrokkene in de verklaring moeten nagaan of de behoefte aan bijstand voor levensonderhoud en/of bedrijfskapitaal is ontstaan als gevolg van de coronacrisis. Ook heeft de verklaring tot doel snelle besluitvorming mogelijk te maken.
Bij twijfel over de juistheid van de verklaring kan het college besluiten nadere bewijsstukken op te vragen alvorens over te gaan tot toekenning van bijstand.