ECLI:NL:RBNHO:2021:12669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
HAA 21-2986
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo door de Rechtbank Noord-Holland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had een aanvraag ingediend voor verlenging van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo fase 3) vanwege een vermeende inkomensdaling als gevolg van de coronacrisis. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat haar inkomen onder het sociaal minimum is gedaald. De rechtbank heeft het standpunt van verweerder, dat er geen inkomstenterugval is aangetoond, onderschreven. Eiseres had aangevoerd dat zij door de coronamaatregelen een omzetverlies van € 19.577,00 had geleden, maar dit was niet onderbouwd met concrete gegevens. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Dijkman-Dulkes-Wan),

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 november 2020 voor verlenging van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo fase 3) afgewezen.
In het besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vaststaande feiten
1. Eiseres is eigenaar van het bedrijf [bedrijf 1] .
1.1
Op 27 november 2020 heeft eiseres gevraagd om verlenging van de Tozo (fase 3) voor de periode van oktober 2020 tot en met maart 2021. Bij besluit van 17 december 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en heeft dit standpunt in bezwaar gehandhaafd. Eiseres is daarop in beroep gegaan.
Standpunt eiseres
2. Eiseres heeft aangevoerd dat haar inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het voor haar geldende sociaal minimum is. Op 17 december 2019 heeft zij voor 2020 een overeenkomst gesloten met [organisatie 1] voor een budget van ruim € 55.000,--. Op basis van de kostenbesparingen en de gesloten overeenkomsten zou er in 2020 voldoende winst zijn voor een bron van inkomen boven het voor haar gestelde sociale minimum. De geplande uitbreiding richting de [organisatie 2] heeft eiseres niet kunnen uitvoeren en zij is door COVID-19 een omzet misgelopen van € 19.577,00. De voorgenomen en reeds geplande afspraken voor het geven van workshops op locatie en het bezoeken van afnemers in de Benelux is voor het hele jaar 2020 geannuleerd. Zij heeft reeds in 2019 een stijgende lijn in resultaat behaald en deze positieve ontwikkeling had zich in 2020 kunnen voortzetten.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een uitkering op grond van de Tozo bedoeld is voor zelfstandigen van wie het inkomen als gevolg van de coronacrisis is gedaald tot onder het sociaal minimum. Zo is niet gebleken dat er sprake is van een inkomstenterugval ten gevolge van corona. De stelling dat eiseres een omzet heeft misgelopen van € 19.577,00 is niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd.
Beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat voor het inkomen moet worden uitgegaan van de netto beloning van de zelfstandige (omzet minus kosten). Dit volgt immers ook uit artikel 3:1 tweede lid aanhef en onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin staat dat
inkomen uit werk het gezamenlijke bedrag is van de belastbare winst uit onderneming.
5. Op grond van artikel 2 van de Tozo kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a van de Tozo wordt in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand verklaard en informatie verstrekt, dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting.
6. In de toelichting op de Tozo wordt over de verklaring en het verstrekken van informatie het volgende vermeld (Stb. 2020, nr. 118, pagina 28):
Het college stelt het recht op en de hoogte van de bijstand en/of lening vast op basis van een aantal gegevens die de zelfstandig ondernemer (…) dient aan te leveren. (…).
Door het werken met een verklaring wordt het voor het college gemakkelijker gemaakt om snel tot bijstandsverlening te kunnen overgaan. Het college zal wel aan de hand van de toelichting van betrokkene in de verklaring moeten nagaan of de behoefte aan bijstand voor levensonderhoud en/of bedrijfskapitaal is ontstaan als gevolg van de coronacrisis. Ook heeft de verklaring tot doel snelle besluitvorming mogelijk te maken.
Bij twijfel over de juistheid van de verklaring kan het college besluiten nadere bewijsstukken op te vragen alvorens over te gaan tot toekenning van bijstand.
6.1
De rechtbank is, in het midden latend de vraag of het inkomen van eiseres is
gedaaldonder het sociaal minimum, met verweerder van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft toegelicht dat er sprake is van een inkomensterugval
als gevolg van de coronacrisis.
De stelling dat eiseres een omzet heeft misgelopen van € 19.577,00 is - behoudens een verklaring - in het geheel niet voorzien van een toelichting in de vorm van bijvoorbeeld correspondentie tussen eiseres en haar (potentiële) opdrachtgevers. Eiseres heeft enkel één e-mailbericht van 17 december 2019 overgelegd waarin [organisatie 1] akkoord gaat met het voorstel van eiseres om brochures te verspreiden. Eiseres heeft verder gesteld dat zij in dat traject
€ 19.000,00 minder heeft kunnen factureren door corona. Maar behoudens de eerdergenoemde verklaring ontbreekt eveneens een onderbouwde toelichting hierop.
6.2.
Verweerder heeft aldus terecht mogen menen dat niet is gebleken van een inkomstenterugval ten gevolge van corona en dat eiseres een omzet heeft misgelopen van
€ 19.577,00.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.