In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel van € 3.500, verkregen uit cocaïnesmokkel. De officier van justitie had op 2 september 2021 een vordering ingediend om dit bedrag vast te stellen, gebaseerd op strafbare feiten waarvoor de veroordeelde op 4 oktober 2021 moest verschijnen voor de meervoudige strafkamer. De veroordeelde, geboren in 1996 en thans gedetineerd in P.I. Utrecht, heeft tijdens de zitting verklaard dat zij wist dat er drugs in de koffer zat die zij had ingecheckt. Ze ontving hiervoor in totaal € 3.500, waarvan € 1.500 voor het inchecken van de koffer en € 2.000 later in Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het bewezenverklaarde feit en dat dit voordeel moet worden ontnomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag van € 3.500 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de veroordeelde niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het ontnomen bedrag. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 70 dagen. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de voorzitter die buiten staat was om te ondertekenen.