ECLI:NL:RBNHO:2021:12635

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
15.174987.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren op Curaçao en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het invoeren van 5003,6 gram cocaïne op 24 juli 2018 op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 4 oktober 2021 een bekennende verklaring afgelegd met betrekking tot het eerste feit, maar ontkende betrokkenheid bij het tweede feit, dat zich op 2 juli 2021 zou hebben voorgedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aangetroffen cocaïne aan haar toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf van 32 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd besloten dat een in beslag genomen geldbedrag van € 2400 aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat niet kon worden vastgesteld dat dit bedrag uit de baten van het misdrijf afkomstig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/174987-21 (P)
Uitspraakdatum: 18 oktober 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Curaçao,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Funke Küpper en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1zij, op of omstreeks 24 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 2zij, op of omstreeks 2 juli 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak nu uit de bewijsmiddelen onvoldoende kan worden vastgesteld dat de aangetroffen cocaïne aan de verdachte toebehoort.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de aangetroffen cocaïne van de verdachte is. Ten aanzien van feit 1 refereert de raadsman zich wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De verdachte is op 3 juli 2021, na een vlucht vanuit Curaçao, aangehouden op Schiphol in verband met een verdenking van overtreding van de Opiumwet in 2018. De verdachte is omstreeks 11:45 uur voorgeleid en vervolgens ingesloten in de cellenophoudruimte van de Recherchestraat. In het arrestantentoilet van deze Recherchestraat zijn omstreeks 14:15 uur onder de toiletborstel twee zogenaamde duwersbollen met daarin cocaïne aangetroffen. De verdachte ontkent dat de aangetroffen bollen van haar zijn.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat deze aangetroffen verdovende middelen aan de verdachte toebehoren. De verdachte heeft weliswaar als laatste gebruik gemaakt van het arrestantentoilet, maar uit het dossier blijkt dat er die ochtend ook een andere arrestant ingesloten heeft gezeten. Ook een dag eerder hebben drie andere arrestanten in de cellenophoudruimte verbleven. Uit de stukken in het dossier is niet gebleken hoe vaak en op welke wijze de toiletruimte tussentijds is schoongemaakt. Het dossier bevat slechts een korte verklaring van een schoonmaker die verklaart dat hij het arrestantentoilet die ochtend heeft schoongemaakt, maar bij het schoonmaken geen gebruik heeft gemaakt van de toiletborstel. Er kan naar het oordeel van de rechtbank gelet op voormelde omstandigheden dan ook niet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn, dan dat de aangetroffen bollen met cocaïne door de verdachte onder de toiletborstel zijn geplaatst. Nu het bewijs ontbreekt voor betrokkenheid van de verdachte bij het plaatsen van de bollen kan niet worden vastgesteld dat zij die heeft ingevoerd. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 juli 2018 (dossierpagina 18-22, met fotobijlagen);
- een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 31 juli 2018, (dossierpagina 42).
De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig (32) maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat allereerst rekening te houden met het feit dat de zaak ruim drie jaar lang stil heeft gelegen. Daarnaast ging de verdachte ervan uit dat zij slechts 2 kilogram cocaïne vervoerde in plaats van de aangetroffen 5 kilogram. De raadsman verzoekt om die reden bij de strafmaat aan te sluiten bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) die gelden voor de invoer van 2 kilogram harddrugs. Voorts heeft de raadsman verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met haar proceshouding en haar persoonlijke omstandigheden die tot uitdrukking komen in het reclasseringsrapport. De verdachte zit al ruime tijd vast en de detentieomstandigheden vallen haar zwaar. Gelet op voornoemde omstandigheden heeft de raadsman verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het reclasseringsrapport en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft ruim 5000 gram cocaïne in Nederland ingevoerd door de koffer met daarin de cocaïne op haar naam in te checken op Curaçao. Haar opdrachtgever had tegen haar gezegd dat het label van de koffer zou worden verwijderd na het inchecken en dat zij deze koffer niet zou hoeven ophalen in Nederland. Hiervoor kreeg zij een vergoeding van in totaal € 3.500. Het label was echter niet verwijderd en de koffer bleef achter bij de bagageband op Schiphol. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten en strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Vanwege de ernst van het delict komt alleen een gevangenisstraf als sanctie in aanmerking.
Bij het bepalen van de duur van deze op te leggen straf gaat de rechtbank – anders dan de raadsman heeft bepleit – uit van de daadwerkelijk ingevoerde hoeveelheid cocaïne, te weten 5003,6 gram. De verdachte wist dat er cocaïne in de koffer zat. Zij heeft ervoor gekozen de inhoud en het gewicht van de koffer niet te controleren. Door aldus te handelen heeft zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat haar een grotere hoeveelheid cocaïne zou worden meegegeven dan de 2000 gram waarover zij thans verklaart.
De rechtbank zal geen rekening houden met het feit dat de zaak drie jaar heeft stil gelegen, omdat de verdachte daarvan geen nadeel heeft ondervonden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 oktober 2021 van L. Lacrum, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Bij de invoer van een hoeveelheid van 5000 tot 6000 kilogram gaan de LOVS-oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 38 tot 40 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, mede gelet op de ernst van het feit, onvoldoende aanleiding om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van dit feit, komt de rechtbank wel tot een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten € 2.400, dient te worden teruggegeven aan de verdachte, nu niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk door middel van of uit de baten van het misdrijf afkomstig is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
€ 2.400.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J.M. Goldschmeding, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. H.D. Overbeek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2021.
mr. V.J.M. Goldschmeding is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.