ECLI:NL:RBNHO:2021:1260

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
15/267453-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bereiden en bewerken van MDMA en wapenbezit met betrekking tot de rechtmatigheid van doorzoekingen en bewijsverkrijging

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bereiden en bewerken van MDMA en wapenbezit. De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij de verdachte in de periode van 24 september 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Oudkarspel, gemeente Langedijk, ongeveer 4763 pillen MDMA had bereid en/of bewerkt. Daarnaast had hij op 23 oktober 2020 een ploertendoder in zijn bezit. Tijdens de rechtszitting op 26 januari 2021 werd de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank vastgesteld, evenals de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig was. De verdediging stelde dat de verbalisanten een machtiging hadden voor een andere woning en dat dit een onherstelbaar vormverzuim opleverde. De rechtbank oordeelde echter dat het binnentreden rechtmatig was, ondanks de vermelding van een verkeerd adres, en dat er geen sprake was van een vormverzuim.

Wat betreft het onderzoek naar de in beslag genomen telefoon, oordeelde de rechtbank dat de beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte voldoende legitimatie bood voor het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de pillen die door het NFI waren getest, daadwerkelijk MDMA waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het bewijs. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/267453-20 (P)
Uitspraakdatum: 9 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.F. van Kooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 24 september 2020 tot en met 23 oktober 2020 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, in ieder geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4763 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Oudkarspel, gemeente Langedijk een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden gehad;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs en van de verkrijging ervan

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest. Op het moment van binnentreden hadden de verbalisanten een machtiging tot binnentreden van een woning gelegen aan de [adres 1], maar de woning van verdachte is gelegen aan de [adres 2]. Het binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte zonder precieze vermelding van het adres levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het wetboek van Strafvordering (Sv) op. Het als gevolg hiervan onrechtmatig verkregen bewijs moet volgens de raadsman van het bewijs worden uitgesloten, wat tot vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde zou moeten leiden.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de processen-verbaal van bevindingen die informatie bevatten die afkomstig is uit de inhoud van de mobiele telefoon die tijdens de doorzoeking in beslag is genomen, dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek naar de telefoon heeft plaatsgevonden zonder dat daartoe een bevel van de officier van justitie was afgegeven, hetgeen eveneens een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv oplevert.
Tot slot heeft de raadsman vraagtekens gezet bij de ‘chain of custody’ ten aanzien van de inhoud van een in beslag genomen zak met pillen in de woning van de verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hetgeen het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft getest ook daadwerkelijk de inhoud is van de in beslag genomen pillen in de woning van de verdachte. De raadsman heeft daarom bepleit dat het NFI-rapport dient te worden uitgesloten van het bewijs aangezien sprake is van een vormverzuim ex. artikel 359a Sv.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Het binnentreden van de woning van de verdachte
Het vereiste van een machtiging bij het binnentreden van een woning strekt ertoe dat een hogere autoriteit een belangenafweging dient te maken tussen het gebruik van een vergaande opsporingsbevoegdheid als de doorzoeking van een woning en de rechten en belangen van een betrokkene, in het bijzonder het huisrecht. Uit de onderhavige machtiging tot binnentreden kan worden afgeleid dat de hulpofficier van justitie deze afweging heeft gemaakt ten aanzien van de woning van de verdachte en diens recht op een ongestoord gebruik daarvan, nu het binnentreden in die woning met het oog op artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) diende te geschieden omdat kort daarvoor een melding was binnengekomen inhoudende dat de verdachte mogelijk een vuurwapen in bezit had. Tegen die achtergrond moet het onvermeld laten van de letter "B" bij de aanduiding van het adres van de woning van de verdachte als een kennelijke verschrijving worden gezien. Nu overigens ook niet is gebleken dat voor toepassing van artikel 49 WWM onvoldoende gronden bestonden, is de rechtbank concluderend van oordeel dat het binnentreden in de woning van de verdachte rechtmatig is geweest en dat daarom geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Het onderzoeken van de onder de verdachte in beslag genomen telefoon
Evenals de verdediging constateert de rechtbank dat de onder verdachte in beslag genomen telefoon door de politie is onderzocht, maar dat uit het dossier niet blijkt dat daartoe een bevel of machtiging van de officier van justitie en rechter-commissaris is afgegeven. De rechtbank overweegt in verband daarmee dat op basis van het onderzoek in de telefoon weliswaar een groot aantal berichten is opgenomen in het dossier, maar dat al deze berichten alleen betrekking hebben op de verdenking van het bezit van verdovende middelen. Daar komt bij dat de berichten afkomstig zijn uit een beperkt aantal communicatie-apps en betrekking hebben op een periode van slechts vier weken. Tegen die achtergrond kan niet geoordeeld worden dat het onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de verdachte. Gelet op die beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte bood de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren tot onderzoek aan in beslag genomen voorwerpen voldoende legitimatie voor het onderzoek aan de telefoon van de verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Chain of custody
De raadsman heeft niet aangevoerd welk voorschrift zou zijn geschonden in verband met het doorbreken van de 'chain of custody' ten aanzien van een deel van de door het NFI onderzochte pillen. Gelet op de verdere inkleding van het verweer begrijpt de rechtbank echter dat de raadsman bedoeld heeft te betogen dat het bewijs ten aanzien van de samenstelling van de betreffende onder verdachte in beslag genomen zak met pillen onbetrouwbaar is. Dat betoog faalt. Het enkele feit dat het NFI constateert dat een van een SIN nummer voorziene verpakking met pillen open is aangeboden bij het NFI, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat die verpakking een andere inhoud heeft dan de verpakking zoals die door de betreffende verbalisant(en) aan het NFI is aangeboden. Het dossier biedt hiervoor evenmin aanwijzingen. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen dat de aan het NFI aangeboden pillen te herleiden zijn tot de onder de verdachte in beslag genomen pillen en dat het daarbij, gelet op de vaststellingen van het NFI, om MDMA gaat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1hij in de periode van 24 september 2020 tot en met 23 oktober 2020 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt ongeveer 4763 pillen bevattende MDMA;
Feit 2
hij op 23 oktober 2020 te Oudkarspel, gemeente Langedijk een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 5 januari 2021.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht in geval van een bewezenverklaring en in het geval de rechtbank over gaat tot een gevangenisstraf het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf conform voorarrest op te leggen en een mogelijk overig deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering in het advies van 5 januari 2021 geformuleerde voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bereiden en bewerken van grote hoeveelheden XTC-pillen. Het produceren van harddrugs draagt bij aan allerlei vormen van ernstige criminaliteit en veroorzaakt hierdoor veel maatschappelijke onrust. Harddrugs als MDMA leveren bovendien, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot onveiligheid in de maatschappij.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel – slechts – worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank slaat daarbij acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ( LOVS) waarin voor het bereiden en bewerken van 2130 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte geen opening van zaken heeft gegeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte vaker voor strafbare feiten, waaronder terzake van een Opiumwetdelict, is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 5 januari 2021 van [naam] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden.- Meldplicht bij reclassering- Ambulante behandeling- Meewerken aan schuldhulpverlening
Met de inhoud van dit advies kan de rechtbank zich verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de voorwaarden koppelen zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 5 januari 2021.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten
- 1 STK Telefoontoestel,
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is voorbereid met dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort.

8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 815,- , dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat aan één van de voorwaarden van artikel 33a Sr is voldaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen liggen ten grondslag aan de strafoplegging:
artikel 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zestienmaanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: 1 STK Telefoontoestel
Gelast de teruggave aan verdachte van € 815,-
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2021.
Mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. M.C.J. Lommen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.