ECLI:NL:RBNHO:2021:12598

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
9429169
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding na ongeldig opgezegde arbeidsovereenkomst

In deze arbeidszaak verzoekt een werknemer, [verzoeker], de werkgever, [verweerder], te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft op 22 november 2021 uitspraak gedaan, waarbij het verzoek van de werknemer is toegewezen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst eenzijdig en ongeldig opgezegd, wat in strijd was met de wet. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon aantonen dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten, zoals de werkgever stelde. De werknemer had zich ziek gemeld en de opzegging was bovendien gedaan zonder toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en tijdens een opzegverbod. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 7.000,00, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.770,00 en een transitievergoeding van € 230,83. De werkgever werd ook verplicht om een deugdelijke specificatie van de toegewezen bedragen te verstrekken. De proceskosten werden aan de werkgever opgelegd, omdat deze overwegend ongelijk kreeg. Het tegenverzoek van de werkgever om schadevergoeding te vorderen van de werknemer werd afgewezen, omdat de werkgever niet kon aantonen dat de werknemer aansprakelijk was voor de schade aan de bedrijfsauto.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9429169 \ AO VERZ 21-45
Uitspraakdatum: 22 november 2021
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. A. Olsthoorn
tegen
[verweerder], ook handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. G.A. Bouw-van de Bunt
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer om een werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een zogenoemde gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussen partijen eenzijdig en ongeldig heeft opgezegd. De werkgever wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd door een vaststellingsovereenkomst.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan, onder meer om voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst tussen partijen in strijd met de wet heeft opgezegd. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 25 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoeker] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verzoeker] bij faxbericht van 7 september 2021 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is sinds 2 april 2021 in dienst bij [verweerder] . De functie van [verzoeker] is machinist met een salaris van € 2.770,00 bruto per maand.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst Bouw & Infra van toepassing (hierna: CAO Bouw & Infra).
2.3.
[verzoeker] heeft zich op 6 juli 2021 ziek gemeld.
2.4.
Op 8 juli 2021 is [verweerder] , samen met zijn zwager, naar het huis van de vriendin van [verzoeker] gereden, waar [verzoeker] op dat moment aanwezig was. [verzoeker] heeft toen onder meer de sleutels van de bedrijfsauto aan [verweerder] gegeven.
2.5.
In een e-mail van 31 juli 2021 heeft de boekhouder van [verweerder] aan [verzoeker] onder andere het volgende meegedeeld:
“Het dienstverband is op 8 juli stopgezet en het restant van de vakantiedagen wordt uitbetaald.”
2.7.
Op 5 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerder] aangeschreven, naar aanleiding van eerdergenoemde e-mail van de boekhouder, en gesteld dat de stopzetting van de arbeidsovereenkomst in die e-mail niet rechtsgeldig is. Met een e-mail van 12 augustus 2021 heeft [verweerder] daarop gereageerd en gesteld dat een vaststellingsovereenkomst is gesloten waarin de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 8 juli 2021.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd. Verder verzoekt [verzoeker] [verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, achterstallig loon, overuren en reisuren. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging door [verweerder] en dat [verzoeker] te laag is ingeschaald door [verweerder] . [verzoeker] betwist dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 8 juli 2021.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. [verweerder] stelt dat partijen de arbeidsovereenkomst op 8 juli 2021 hebben beëindigd met wederzijds goedvinden en dat partijen op die dag daartoe een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Volgens [verweerder] is geen sprake van een eenzijdige opzegging van zijn kant. Bij wijze van tegenverzoek wordt door [verweerder] verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.792,50 aan schadevergoeding. Daartoe voert [verweerder] aan – samengevat – dat [verzoeker] bij indiensttreding een vrijwel nieuwe bedrijfsauto heeft ontvangen, dat [verweerder] die bedrijfsauto op 8 juli 2021 met schade en ernstig vervuild heeft aangetroffen, en dat herstel daarvan € 3.792,50 heeft gekost.

4.De beoordeling

het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst door [verweerder] in strijd met de wet is opgezegd en of [verweerder] moet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding.
4.2.
Bij de beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst, zoals [verweerder] stelt, of dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst eenzijdig heeft opgezegd, zoals [verzoeker] stelt.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [verweerder] moet bewijzen dat partijen de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst hebben beëindigd. [verweerder] beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde vaststellingsovereenkomst en [verzoeker] heeft de stelling van [verweerder] daarover gemotiveerd betwist. Op grond van de wet heeft [verweerder] daarom de bewijslast (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.4.
De door [verweerder] overgelegde vaststellingsovereenkomst is geen (dwingend) bewijs ten aanzien van de verklaring van [verzoeker] in die overeenkomst. [verzoeker] heeft namelijk stellig ontkend dat de handtekening in die overeenkomst van hem afkomstig is. De vaststellingsovereenkomst levert daarom geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.5.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om [verweerder] toe te laten tot het leveren van bewijs dat de gestelde vaststellingsovereenkomst is gesloten en dat de handtekening in die overeenkomst van [verzoeker] afkomstig is. Voor toelating tot bewijslevering is namelijk vereist dat [verweerder] zijn stellingen voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Dat is niet het geval, gelet op het volgende.
4.6.
In de hiervoor genoemde e-mail van 31 juli 2021 heeft de boekhouder namens [verweerder] aan [verzoeker] meegedeeld dat het dienstverband op 8 juli is
“stopgezet”. Als er daadwerkelijk sprake was van een vaststellingsovereenkomst waarin partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden hadden beëindigd op 8 juli 2021, valt niet in te zien waarom de boekhouder namens [verweerder] spreekt over het ‘stopzetten’ van het dienstverband en niets opmerkt over de vaststellingsovereenkomst. [verweerder] heeft daarvoor geen verklaring gegeven.
4.7.
[verweerder] heeft pas in een e-mail van 12 augustus 2021 aan de gemachtigde van [verzoeker] een beroep gedaan op een vaststellingsovereenkomst. Daarbij is geen enkele toelichting gegeven over de wijze waarop die vaststellingsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Voor het eerst in het verweerschrift van 14 oktober 2021 is concreet en feitelijk gesteld hoe en op welke wijze de vaststellingsovereenkomst volgens [verweerder] zou zijn aangegaan. Het had op de weg van [verweerder] gelegen om daarover al (veel) eerder duidelijkheid te geven, met name in eerdergenoemde e-mails van 31 juli 2021 en 12 augustus 2021. Dat [verweerder] dat niet heeft gedaan, doet afbreuk aan de aannemelijkheid en geloofwaardigheid van zijn stellingen.
4.8.
[verweerder] heeft toegelicht dat hij op 8 juli 2021 ’s avonds met zijn zwager naar het verblijfadres van [verzoeker] is gegaan om wat spullen op te halen die [verzoeker] in zijn bezit had, waaronder sleutels van een kraan. Volgens [verweerder] had hij voorafgaand aan dit bezoek al een vaststellingsovereenkomst opgesteld en heeft [verzoeker] die vaststellingsovereenkomst ter plekke ondertekend, binnenshuis op zijn verblijfadres, terwijl [verweerder] buiten wachtte.
4.9.
De kantonrechter vindt deze door [verweerder] gestelde gang van zaken onwaarschijnlijk. Er was geen enkele goede of logische reden voor [verweerder] om aan te nemen dat [verzoeker] ter plekke een vooraf opgestelde vaststellingsovereenkomst zou hebben willen ondertekenen. Eveneens ongeloofwaardig is dat [verzoeker] die vaststellingsovereenkomst vervolgens zonder enig overleg, commentaar of bezwaar heeft ondertekend en zonder meer heeft ingestemd met een ontslag met onmiddellijke ingang, zonder opzegtermijn, zonder vergoeding en terwijl hij zich had ziekgemeld. Het voorleggen van zo’n vaststellingsovereenkomst aan een zieke werknemer, ‘s avond en op een verblijfadres, zou overigens ook in strijd zijn met goed werkgeverschap.
4.10.
[verweerder] heeft gesteld dat hij al voorafgaand aan zijn bezoek aan [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst had opgesteld, omdat de samenwerking niet optimaal was en hij een escalatie wilde voorkomen. Ook dat is niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat een bezoek aan een zieke werknemer met het vooropgezette doel om die werknemer een beëindigingsovereenkomst te laten ondertekenen, serieus gericht is op het bevorderen van de samenwerking en het voorkomen van escalatie.
4.11.
Ook is niet logisch de verklaring van [verweerder] dat [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend om te ontkomen aan een vergoeding voor schade die [verzoeker] aan de bedrijfsauto zou hebben veroorzaakt. Op het moment dat volgens [verweerder] de vaststellingsovereenkomst aan [verzoeker] is voorgelegd, had [verweerder] de schade aan de bedrijfsauto immers nog niet aan de orde gesteld. [verzoeker] had ook geen reden om aan te nemen dat hij aansprakelijk zou zijn voor schade aan de bedrijfsauto. Sterker nog, zoals hierna blijkt, is er ook geen wettelijke grondslag voor een dergelijke aansprakelijkheid.
4.12.
Verder heeft de kantonrechter op de zitting vastgesteld dat de handtekening van [verzoeker] op de door [verweerder] overgelegde vaststellingsovereenkomst in relevante mate afwijkt van de handtekening die [verzoeker] heeft laten zien op zijn rijbewijs.
4.13.
Tot slot wordt nog in aanmerking genomen dat [verweerder] geen verklaring heeft overgelegd van zijn zwager, die volgens [verweerder] aanwezig was bij het bezoek aan [verzoeker] op 8 juli 2021.
4.14.
De conclusie is dat gelet op het voorgaande als vaststaand wordt aangenomen dat partijen geen vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarmee de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 8 juli 2021, en dat [verweerder] niet in de gelegenheid zal worden gesteld om bewijs te leveren dat die vaststellingovereenkomst wel is aangegaan.
4.15.
[verzoeker] heeft de e-mail van de boekhouder van 31 juli 2021 in redelijkheid kunnen en mogen opvatten als een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] . In die e-mail is immers namens [verweerder] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst wordt stopgezet en dat het restant van de vakantiedagen wordt uitbetaald. Die mededeling was dus duidelijk gericht op beëindiging van het dienstverband door [verweerder] .
4.16.
De opzegging door [verweerder] van de arbeidsovereenkomst per 8 juli 2021 is ongeldig. Er is namelijk geen redelijke grond (gegeven) voor die opzegging, er is daarvoor geen toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, er is geen sprake van instemming met die opzegging door [verzoeker] , en er is een opzegverbod tijdens ziekte. Daarmee is die opzegging in strijd met de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (artikel 7:671 lid 1 BW en artikel 7:670 lid 1 BW). De door [verzoeker] verzochte verklaring voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met de wet zal dan ook worden toegewezen.
4.17.
Uit de wet volgt dat [verzoeker] vanwege de ongeldige opzegging door [verweerder] aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 BW).
4.18.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.19.
De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 7.000,00 bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Op de zitting is gebleken dat [verzoeker] per 20 september 2021 een andere baan heeft gevonden, waarmee hij ongeveer hetzelfde loon verdient als bij [verweerder] . Dat betekent dat de inkomensschade die [verzoeker] lijdt door de ongeldige opzegging door [verweerder] een bedrag is van ongeveer € 7.250,00 bruto, te weten het loon over de periode van 8 juli 2021 tot 20 september 2021. Die inkomensschade is het uitgangspunt voor de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding. Daarop komt de hierna te bespreken transitievergoeding geheel in mindering, omdat deze vergoeding in dit geval met name ziet op vergoeding van inkomensschade. Dat leidt tot een bedrag aan billijke vergoeding van € 7.000,00 bruto. Er is geen grond om de vergoeding wegens onregelmatige vergoeding in mindering te brengen op de billijke vergoeding, mede gelet op de aard en ernst van het verwijt dat [verweerder] te maken valt ten aanzien van de ongeldige opzegging. Dat brengt ook mee dat er overigens geen reden meer is om vanwege de aard en ernst van dat verwijt een hogere billijke vergoeding toe te kennen. De kantonrechter zal geen rekening houden met de door [verzoeker] gestelde immateriële vergoeding, omdat zijn stelling dat [verweerder] hem heeft bedreigd en zijn goede naam heeft aangetast, door [verweerder] is betwist en onvoldoende is komen vast te staan. De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van deze beschikking.
4.20.
Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan geldt (artikel 7:672 lid 11 BW). De vergoeding is gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had voortgeduurd, te weten het loon over de opzegtermijn van een maand, dus
€ 2.770,00 bruto. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [verzoeker] zelf stelt dat opzegging in dit geval kon plaatsvinden tegen 9 augustus 2021. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 8 juli 2021.
4.21.
Het verzoek om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt eveneens toegewezen. De werkgever is immers aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd (artikel 7:673 lid 1 BW). Dat betekent dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 230,83. Bij de berekening van dit bedrag is rekening gehouden met een maandsalaris van € 2.770,00 bruto, vermeerderd met vakantiebijslag van € 221,60 bruto, en vermeerderd met € 54,60 bruto aan niet weersproken overwerkvergoeding. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, 8 augustus 2021.
4.22.
[verzoeker] vordert op grond van de CAO Bouw & Infra een bedrag aan vergoeding van reisuren. Ter zitting heeft [verweerder] erkend dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding van reisuren, maar volgens [verweerder] is het door [verzoeker] verstrekte overzicht onjuist, omdat daarin geen rekening is gehouden met het feit dat op grond van de CAO Bouw & Infra per dag één uur reistijd voor eigen rekening komt. [verzoeker] heeft op de zitting erkend dat één uur reistijd voor eigen rekening komt, maar volgens hem is dat al verwerkt in zijn overzicht. Uit het door [verzoeker] overgelegde overzicht blijkt echter niet of onvoldoende dat daarmee rekening is gehouden en zo ja, op welke wijze. Het is niet aan de kantonrechter om op basis van dat overzicht zelf uit te zoeken en te berekenen waarop [verzoeker] eventueel aanspraak heeft. De vordering wordt op dit punt daarom afgewezen, omdat deze onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd.
4.23.
[verzoeker] vordert ook betaling van loon, omdat hij meent dat hij gelet op de CAO Bouw & Infra te laag is ingeschaald door [verweerder] . Die vordering wordt afgewezen op de volgende gronden.
4.24.
[verzoeker] stelt dat hij bij aanvang van de arbeidsovereenkomst in functiegroep D had moeten worden ingedeeld. [verzoeker] voert ter onderbouwing daarvan aan dat hij zelfstandig werkte, dat hij gekwalificeerd is voor werkzaamheden op het niveau van functiegroep D, dat hij al acht jaar als kraanmachinist werkt en dat hij een bijzondere vakbekwaamheid heeft. [verweerder] betwist dat [verzoeker] in functiegroep D had moeten worden ingedeeld, omdat [verzoeker] niet altijd zelfstandig werkte en er sprake was van voornamelijk zich herhalende werkzaamheden, wat volgens [verweerder] past bij functiegroep B.
4.25.
De kantonrechter overweegt dat uit Bijlage 1 van de CAO Bouw & Infra volgt dat indeling van een functie plaatsvindt op basis van de aard van de werkzaamheden. Volgens die bijlage behoort tot functiegroep B de functie (kraan)machinist, die zelfstandig werkt en waarbij voor de werkzaamheden geen bewijs van deskundigheid of speciale vakkennis is vereist. Tot de functiegroep D behoort de functie (kraan)machinist, die zelfstandig werkt en waarbij op basis van opleiding en ervaring wel een bijzondere vakbekwaamheid is vereist. Mede gelet op de betwisting door [verweerder] heeft [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de door hem verrichte werkzaamheden voldoen aan de functieomschrijving van functiegroep D. Met name is onvoldoende toegelicht dat voor de werkzaamheden een bijzondere vakbekwaamheid is vereist. Anders dan [verzoeker] kennelijk stelt, is niet van belang of hijzelf gekwalificeerd is of over een bijzondere vakbekwaamheid beschikt. Het gaat bij de indeling van de functie immers niet om de bijzondere vakbekwaamheid van de werknemer zelf, maar om de aard van de werkzaamheden en om de vraag of een bijzondere vakbekwaamheid vereist is voor het verrichten van de feitelijke werkzaamheden.
4.26.
De door [verzoeker] gevorderde verstrekking van een deugdelijke specificatie ten aanzien van de billijke vergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de transitievergoeding is niet weersproken en zal daarom worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden bepaald op een bedrag van € 50,00 per dag en € 500,00 in totaal.
4.27.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij overwegend ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00.
het tegenverzoek
4.28.
De vordering van [verweerder] om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van € 3.792,50 aan schadevergoeding in verband met de herstel en reiniging van de bedrijfsauto zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.29.
Op grond van de wet is een werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever alleen dan aansprakelijk, als die schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (artikel 7:661 BW).
4.30.
Als het gaat om schade die aan een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gestelde auto is ontstaan bij privégebruik door de werknemer en die niet wordt gedekt door een verzekering die de werkgever heeft afgesloten, kan de werkgever niet-verzekerde schade van meer dan geringe omvang niet op de werknemer verhalen indien deze schade wel gedekt zou zijn bij een gebruikelijke verzekering die alleen geen dekking biedt bij opzet en roekeloosheid. De gevallen en de omvang waarin verhaal van deze schade mogelijk is, zullen bovendien moeten zijn vastgelegd in de arbeidsovereenkomst of in een andere tussen partijen geldende regeling (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 juli 2014, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2014:1629 (
APG)).
4.31.
[verweerder] heeft niet gesteld dat aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor aansprakelijkheid van [verzoeker] is voldaan. Er is met name niet gesteld dat de schade is ontstaan bij privégebruik van de auto en evenmin dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dat betekent dat de onder 4.29 genoemde wettelijke regeling al in de weg staat aan aansprakelijkheid van [verzoeker] .
4.32.
De proceskosten komen ook hier voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt. Maar die kosten worden op nihil vastgesteld, omdat niet is gebleken van kosten van [verzoeker] of aparte werkzaamheden van zijn gemachtigde die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
verklaart voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en/of artikel 7:670 lid 1 BW;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van
€ 7.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 2.770,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 juli 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 230,83 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 augustus 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken aan [verzoeker] van een deugdelijke specificatie ten aanzien van de toegewezen bedragen binnen vijf werkdagen na deze beschikking, op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00;
5.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op € 1.005,00, te weten:
griffierecht € 507,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
5.7.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
5.9.
wijst het verzoek af;
5.10.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 22 november 2021 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter