ECLI:NL:RBNHO:2021:12590

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323317 / JU RK 21-2312
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening en intrekking van voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 december 2021 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die op 16 december 2021 was verleend. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling voor drie maanden met ingang van 16 december 2021 gehandhaafd, maar de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader is opgeheven. De kinderrechter oordeelde dat de Raad onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van de uithuisplaatsing en dat er geen deugdelijke grondslag was voor het verzoek. De kinderrechter merkte op dat de Raad zijn werk niet adequaat had gedaan, wat ten koste ging van het gezin dat in een stressvolle situatie verkeerde. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de veiligheid van de kinderen en heeft aangegeven dat verdere beslissingen over de kinderen aan de orde komen in de echtscheidingsprocedure.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/323317 / JU RK 21-2312
datum uitspraak: 30 december 2021
beschikking afwijzing uithuisplaatsing (na spoed)
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Haarlem,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna te noemen de vader,
rechtens wonende te [plaats] , feitelijk verblijvende te [plaats] ,
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 16 december 2021;
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de Raad van 16 december 2021, ingekomen bij de griffie op 17 december 2021;
- de brief, met bijlagen, van mr. Y. Bruin, waarbij zij zich onder meer stelt als advocaat van de moeder, ingekomen op 23 december 2021;
- schriftelijke vragen om een nadere onderbouwing die de rechtbank op 27 december 2021 aan de Raad heeft gesteld;
- het door de Raad opgemaakte aanvullende rapport gedateerd 27 december 2021, ingekomen op 29 december 2021.
1.2.
Op 30 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder bijgestaan door mr. Y. Bruin,
- de vader,
- [tolk] als tolk Farsi voor de vader,
- [tolk] als tolk Dari voor de moeder,
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad,
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 16 december 2021, welke schriftelijk is vastgelegd op 17 december 2021, zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 december 2021 tot 16 maart 2022.
Ook is daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verleend van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 16 december 2021 voor de duur van 4 weken. De beslissing is voor het overige aangehouden.
Tenslotte is daarbij bepaald dat de Raad en de overige belanghebbenden zullen worden gehoord ter zitting van 30 december 2021 om 11.55 uur, welke zitting wordt gehouden in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft ter zitting gepersisteerd bij de verzoeken tot voorlopige
ondertoezichtstelling en machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing, beide voor de duur van drie
maanden.
3.2.
Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de Raad in het op 17 december 2021
ingekomen rapport het volgende aangevoerd.
Momenteel woont de moeder met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in het huis. De vader heeft op
18 november 2021 de echtelijke woning verlaten en logeert bij vrienden in [plaats] / [plaats] . De moeder geeft dagelijks aan dat er geen eten en drinken is. Afgesproken is dat de vader maandelijks 500 euro naar moeder overmaakt voor boodschappen. De omgangsregeling ligt niet vast en wordt afgestemd met de hulpverlening.
Er is al jarenlang zorg over dit gezin, met name op het gebied van huiselijk geweld tussen
moeder en vader en van lichamelijke, pedagogische en affectieve verwaarlozing. De ouders
hebben veel ruzie met elkaar, waar [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] getuige van zijn. Sinds de vader
de woning heeft verlaten zijn de zorgen toegenomen. Ondanks dat vader zich aan afspraken
houdt, zoals het storten van geld naar moeder om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verzorgen, is
gebleken dat moeder geen eten en luiers koopt. Hierdoor ontbreekt het aan de basale
levensbehoeften voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Uit het onderzoek is gebleken dat moeder
emotioneel onvoldoende beschikbaar is voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en zij de interventies
die noodzakelijk worden gevonden om de veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te
waarborgen niet accepteert. De zorgen in de opvoedsituatie bij moeder zijn dusdanig groot
dat de veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onvoldoende kan worden gewaarborgd. Uit het
onderzoek is naar voren gekomen dat de vader een meer stabiele indruk maakt en dat hij
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wel de noodzakelijke veiligheid kan bieden. Daarom meent de Raad
dat zij bij vader dienen te worden ondergebracht. Ondanks de inzet van hulpverlening is het
niet gelukt om met moeder de afspraak te maken dat vader met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
tijdelijk bij familie zal verblijven. Hierdoor komt de Raad tot de conclusie dat een ernstig
vermoeden bestaat dat aan de grond voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling is voldaan,
te weten een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Daarnaast is het in
het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk dat een
machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, zodat zij tijdelijk met vader bij zijn familie
kunnen verblijven, nu moeder hieraan geen medewerking wil verlenen.
3.3.
In het op 29 december 2021 ingekomen aanvullende rapport heeft de Raad nog het
volgende aangegeven.
Sinds [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader verblijven zijn er twee videobelmomenten
geweest en één begeleid bezoek bij de moeder thuis met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in bijzijn
van een ambulant begeleider, waarbij tevens een tolk via de telefoon aanwezig was.
Volgens de moeder waren [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdens het bezoek erg verdrietig en
hebben zij gezegd dat zij niet terug willen omdat zij geslagen worden door de vader en oma
vz. De moeder kan niet slapen doordat ze zich continu zorgen maakt om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en
[minderjarige 3] . Ze zijn klein en hebben veel aandacht nodig en dat krijgen ze niet bij de vader. De
vader heeft aangegeven dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aangaven niet bij de moeder op
bezoek te willen en dat hij hen volgens de gemaakte afspraken toch contact heeft laten
hebben met de moeder. De vader geeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te eten, kleding en overige
zorg. Het enige probleem is een huis en dat heeft wat tijd nodig. Vader en moeder hebben
ingestemd met het houden van een netwerkbijeenkomst in januari 2022. Bij die bijeenkomst
zal ook de hulpverlening worden betrokken. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de
problemen die er spelen en zij lijkt onvoldoende oplossingsvaardigheden te hebben. Zij legt
alle problemen buiten zichzelf en neemt onvoldoende verantwoordelijkheid. Voor [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] betekent dit dat er bij moeder tot op heden niets is veranderd en daardoor
het risico groot is dat zij met dezelfde problemen te maken krijgen als zij weer bij moeder
zouden moeten wonen (geen eten en luiers, onvoldoende emotionele beschikbaarheid
moeder). De Raad heeft een vader waargenomen die [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verzorging en
veiligheid kan bieden. Vader komt tegemoet aan de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
door zich in te zetten voor het behoud van contact tussen hen en hun moeder. Het voormelde,
in combinatie met de problemen rondom de echtscheiding/huisvesting, maakt dat de Raad
het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
handhaaft.
3.4.
Ter zitting heeft de Raad het volgende meegedeeld. Desgevraagd wordt meegedeeld
dat de Raad ook niet weet hoe de situatie precies in elkaar zit. Partijen zijn het eens
met de voorlopige ondertoezichtstelling. Eventuele vervolgstappen kunnen worden
besproken bij de te plannen netwerkbijeenkomst. Na telefonisch contact met de
raadsonderzoeker kan worden gemeld dat in mei 2020 al ambulante spoedhulp betrokken is
geweest. De raadsonderzoeker heeft door eigen waarneming geconstateerd dat er over de
moeder zorgen bestaan, onder andere met betrekking tot de opvoedvaardigheden.

4.Standpunten van betrokkenen

4.1.
De moeder heeft als reactie op het inleidende rapport aangegeven dat zij het daarmee
niet eens is. Haar reactie op het aanvullende rapport is dat zij het niet eens is met het besluit
en zij wil dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar zijn.
Ter zitting heeft de moeder nog het volgende aangegeven. Binnenkort wordt het verzoek tot
echtscheiding ingediend. Er is inmiddels in overleg met de advocaat voor de moeder en het
gezin ambulante hulp aangevraagd, evenals hulp van de voedselbank, als ook een
onderbewindstelling. De vader gaf teveel geld uit aan gokken, een auto en een rijbewijs. Er is
slechts één inkomen, te weten een gering inkomen van de vader dat wordt aangevuld met
Participatiewetuitkering. Dit inkomen wordt op een rekening gestort waarover alleen de
vader kan beschikken, de moeder heeft geen toegang tot die rekening. De moeder is dus
volledig afhankelijk van de vader om genoeg geld te hebben voor eten en drinken voor
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en zichzelf. Door het geringe inkomen en het feit dat de vader gokt
en een auto rijdt, is er te weinig geld over om van te leven. De moeder heeft ook tijdens de
relatie veel acute geldzorgen gehad, er was soms ook geen geld voor kleding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2]
en [minderjarige 3] . Dit heeft veel stress bij de moeder veroorzaakt. Inter-eos/de tolk kan bevestigen
dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdens het begeleid bezoek hebben gezegd dat ze zijn geslagen
door de vader en zijn moeder, omdat er is meegeluisterd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wilden niet
mee terug met de vader en zijn huilend weer de auto in gegaan. De moeder vraagt om
navraag te doen om haar verhaal bevestigd te krijgen. De financiële afhankelijkheid van de
moeder en de financiële nood is een belangrijke reden voor de problemen. Er is contact
opgenomen met Vluchtelingenwerk en Met Zijn. Die instanties kunnen de moeder
ondersteunen.
4.2.
De vader heeft als reactie op het inleidende rapport aangegeven dat hij het eens is met
de beslissing. In reactie op het aanvullende rapport heeft hij aangegeven dat hij het daarmee
eens is.
Ter zitting heeft de vader nog het volgende aangegeven. Hij heeft vanaf oktober 2021 in
totaal 4.000 euro overgemaakt naar de moeder. Hij werkt in de horeca op oproepbasis op
zaterdag en/of zondag bij een restaurant in [plaats] en ontvangt van de gemeente een
(aanvullende) uitkering krachtens de Participatiewet. Als de moeder [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
bij zich had willen houden, had ze geen suïcidepoging moeten doen.
4.3.
De GI heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. De GI ziet weinig
concrete onderbouwing voor het verzoek tot uithuisplaatsing en heeft allerlei vragen. De GI
wil spoedig de rapportage van Inter-eos ontvangen over de interactie tussen de moeder en
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Parlan heeft laten weten dat zij pas nadat de GI die rapportage heeft
gedeeld met Parlan, Parlan kan beoordelen of er ambulante(spoed)hulp in de thuissituatie van
de moeder kan en moet komen.

5.De beoordeling

voorlopige ondertoezichtstelling
5.1.
Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, ziet de kinderrechter geen aanleiding om anders te oordelen over de verzochte voorlopige ondertoezichtstelling, dan in de beschikking van 16 december 2021. Die beschikking zal in zoverre dan ook worden gehandhaafd. De ouders erkennen ook dat sprake is van grote zorgen en zijn het eens met een voorlopige ondertoezichtstelling.
machtiging uithuisplaatsing
5.2.
De kinderrechter dient nog een oordeel en een beslissing te geven over de reeds verleende machtiging uithuisplaatsing, als ook over het resterende deel van het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkgezin, te weten de vader.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de reeds verleende machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader met ingang van 16 december 2021 voor de duur van vier weken per direct, dat wil zeggen met ingang van 30 december 2021, dient te worden opgeheven.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing dient te worden afgewezen. Niet is komen vast te staan dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dit moment noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
Hiertoe is het volgende redengevend.
5.4.
Ook nadat de kinderrechter op 27 december 2021 schriftelijk aan de Raad heeft verzocht om op allerlei punten een aanvullende onderbouwing met concrete feiten en omstandigheden te geven van de acute onveilige situatie van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder en de situatie van de vader, heeft de Raad nagelaten deze onderbouwing te geven. Het raadsrapport bevat allerlei stellingen, conclusies en aannames, die deels worden betwist en die niet (voldoende) op juistheid kunnen worden getoetst, omdat de feiten en waarnemingen en de vraag welke personen wanneer die waarnemingen zouden hebben gedaan waarop de conclusies en aannames zijn gebaseerd, niet staan vermeld.
Zo is onbeantwoord gebleven de vraag waarop de Raad heeft gebaseerd dat de moeder “te kennen heeft gegeven dat zij geen enkel probleembesef heeft”. Het lijkt ook onwaarschijnlijk dat een ouder dergelijke uitspraken doet. De Raad vermeldt verder dat de moeder “alleen maar” aangeeft bij de hulpverlening dat zij geen geld heeft om eten te kopen voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en dat zij een overbelaste indruk maakt.
Het wekt grote verbazing dat de moeder dit lijkt te worden aangerekend en zij hiervoor verantwoordelijk wordt gehouden door de Raad, gelet op het feit dat de vader de enige is die over het geld kan beschikken en het evident is dat een ouder een overbelaste indruk kan maken op het moment dat zij haar kinderen niet genoeg eten en drinken kan geven en het niet in haar macht heeft om die situatie te veranderen.
De Raad schrijft dat is gebleken dat de vader geld aan de moeder heeft overgemaakt maar nagelaten is om op te helderen waaruit dit dan gebleken is en op welk moment dit dan zou zijn, aangezien de moeder niet bij de rekening kan en er bedragen contant van de vader naar de moeder zouden moeten zijn gegaan, zodat voor de kinderrechter tot op heden onduidelijk is op welke wijze dan afdoende zou zijn gebleken dat de vader de moeder tijdig voldoende geld voor eten en drinken heeft gegeven en de moeder ondanks dat niet voor voldoende eten en drinken voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft gezorgd.
Ook mist de kinderrechter in het rapport de afweging hoe het feit dat de gokproblemen die de vader heeft volgens het rapport en de financiële zorgen waarmee het gezin mede daardoor al jaren bekend was, zijn meegewogen in de beslissing om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vader te plaatsen. Wat voor de kinderrechter ook onnavolgbaar is, is hoe de Raad kan hebben besloten om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] [minderjarige 3] mee te geven aan de vader met de bedoeling dat hij bij zijn familie zou intrekken met hen, zonder dat er enig onderzoek is gedaan naar de vraag of de situatie bij de familie van de vader thuis voldoende fysiek veilig is te achten en of de situatie bij de vader zelf dat is. Dit omdat het gezin reeds een aantal jaren bekend was bij de gemeente vanwege huiselijk geweld door de vader. Dit klemt temeer gelet op de verklaring van de moeder dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld te zijn geslagen door oma vz en de vader en dat de tolk en/of aanwezige hulpverlener daar ook kennis van hebben genomen, de moeder direct heeft gevraagd om hiertoe navraag te doen door de raad en het feit dat een (nauwgezette en feitelijke) verslaglegging van dit bezoek bij de stukken ontbreekt.
Ook is onbeantwoord gebleven de vraag op welke feiten de zin in het rapport is gebaseerd dat “Uit het onderzoek blijkt dat vader door hulpverleners wordt omschreven als een ouder die wel beschikbaar is”. Evenmin is duidelijk geworden op welke hulpverleners hier wordt gedoeld en op welk moment die deze conclusie hebben getrokken en in welke mate zij betrokken zijn geweest.
Zonder hiermee uitputtend te zijn mag uit het voorgaande blijken dat de kinderrechter met de twee raadsrapporten niet in staat is gesteld voldoende te kunnen toetsen hoe de feitelijke situatie voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , voor de vader en voor de moeder is en of er een deugdelijke grondslag voor het verzoek tot uithuisplaatsing bestaat en in het verlengde daarvan de vraag of uithuisplaatsing bij de vader voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] veilig zou zijn, terwijl dit noodzakelijk is om de beslissing tot uithuisplaatsing in stand te kunnen laten.
Bij deze stand van zaken kan de beschikbare informatie een beslissing om een machtiging uithuisplaatsing te verlenen dan wel in stand te laten niet dragen. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de Raad in deze zaak nagelaten zijn werk voldoende adequaat te doen en dat gaat ten koste van dit gezin, dat in een situatie van grote stress verkeert. De kinderrechter realiseert zich dat deze beslissing en het gebrek aan voldoende informatie vanuit de raad voor de GI betekent dat per direct veel werk zal moeten worden verzet om zicht te krijgen op de fysieke veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en te kunnen beoordelen wat nodig is.
Hierbij heeft wel te gelden dat in de eerste en de laatste plaats de ouders zelf verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in de thuissituatie. Zij dienen ervoor te zorgen dat er geen sprake is van ruzie en van geweld en dat er voldoende financiële middelen zijn om hun kinderen te voorzien van de basale levensbehoeften. Gebleken is dat de moeder in overleg met haar advocaat reeds stappen heeft gezet ter verbetering van haar situatie.
Eventuele verdere beslissingen over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zullen (ook) aan de orde komen bij de echtscheidingsprocedure en wellicht, vooruitlopend daarop, bij een procedure tot vaststelling van voorlopige voorzieningen.
5.5.
Gelet op het feit dat de machtiging uithuisplaatsing per 30 december 2021 wordt/is opgeheven, ligt het op de weg van de vader om, in overleg met de GI, ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op 30 december 2021 naar de moeder in [plaats] worden/zijn gebracht. In dat verband heeft de kinderrechter de vader opgedragen om direct na de zitting naar [plaats] te rijden om de kinderen op te halen bij zijn ouders en ze aansluitend terug te brengen naar de echtelijke woning in [plaats] . De GI heeft toegezegd dat zij aanwezig zal zijn voor het begeleiden van de overdracht van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van de vader naar de moeder.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek van de Raad tot uithuisplaatsing bij vader voor de duur van drie maanden van:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
heft de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , gegeven op 16 december 2021, op per heden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam