ECLI:NL:RBNHO:2021:1259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
15/089251-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van MDMA door middel van het versturen van postpakketten

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA, een verboden middel volgens de Opiumwet. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de uitvoer van MDMA via postpakketten tussen 26 oktober 2019 en 22 februari 2020. De verdachte, die gedetineerd was in Justitieel Complex Schiphol, ontkende te weten dat de postpakketten MDMA bevatten en stelde dat hij deze in opdracht van een ander had verstuurd. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Na beoordeling van het bewijs, waaronder verklaringen van de verdachte en de officier van justitie, kwam de rechtbank tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de uitvoer van MDMA, maar dat er twijfels bestonden over de betrokkenheid van de verdachte bij een specifieke zending op 26 oktober 2019. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze specifieke beschuldiging, maar achtte de overige tenlasteleggingen wel bewezen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en legde een gevangenisstraf op van veertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en eerdere veroordelingen. De rechtbank besloot tot een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/089251-20 (P)
Uitspraakdatum: 9 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2019 tot en met 22 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Oostzaan, althans in Nederland meermalen (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine (MDMA), zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de uitvoer van MDMA, aangezien hij niet wist dat in de door hem verstuurde postpakketten MDMA zat.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Postpakket van 26 oktober 2019De verdachte wordt onder meer verweten dat hij op 26 oktober 2019 een postpakket met als inhoud MDMA heeft verstuurd. De verdachte heeft dit ontkend.
De rechtbank overweegt dat het dossier aanknopingspunten bevat voor de door de officier van justitie naar voren gebrachte schakelbewijsconstructie om tot een bewezenverklaring van ook deze zending te komen. Daar staat echter tegenover dat niet vast staat dat de verdachte de persoon is die het etiket op het postpakket en het douaneformulier heeft ingevuld. Bij die stand van zaken bestaat zodanige twijfel aan betrokkenheid van verdachte bij deze verzending, dat de rechtbank de verdachte hiervan zal vrijspreken.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot gedeeltelijke bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de uitvoer van MDMA. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de postpakketten in opdracht van een ander persoon heeft verstuurd en dat hij niet wist dat in deze postpakketten MDMA zat. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor het versturen van de sealbags 2 en 3 in postpakket drie, aangezien de inhoud van deze sealbags slechts indicatief is getest en een indicatieve test onvoldoende is om tot een bewezenverklaring voor de aanwezigheid van MDMA te komen.
Opzet
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vier postpakketten in opdracht van een andere persoon naar het buitenland heeft verstuurd, aangezien deze persoon een winkelverbod had voor het betreffende PostNL-servicepunt en deze pakketten dus niet zelf kon afleveren. Deze persoon, ene EG, zou de verdachte hebben verteld dat hij familie heeft in het buitenland en dat hij af en toe pakketten met Nederlandse producten naar hen opstuurt. De postpakketten zouden steeds door deze persoon zijn ingepakt en de etiketten en douaneformulieren zouden eveneens door hem zijn ingevuld. De verdachte heeft verklaard dat hij daarom niet wist dat in deze postpakketten MDMA zat. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk en overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft vier postpakketten verstuurd op verschillende tijdstippen. Op al deze postpakketten stond steeds een andere afzender vermeld, niet zijnde die andere persoon over wie de verdachte heeft verklaard, en de pakketten hadden twee verschillende geadresseerden. Voorts heeft verdachte zijn verklaring ten aanzien van de andere persoon op geen enkele wijze geconcretiseerd. Daarnaast volgt uit het onderzoek van de onder de verdachte in beslag genomen telefoon een zekere oriëntatie op verdovende middelen terwijl niet gebleken is dat een ander (mede) gebruik heeft gemaakt van deze telefoon. Wie postpakketten ter verzending aanbiedt, wordt geacht bekend te zijn met hetgeen in deze postpakketten zit. Op grond van het voorgaande bestaat geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van MDMA.
Indicatieve test
Vooropgesteld wordt dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel te achten dat in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit deze test blijken. Er dient echter voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat de conclusie kan worden getrokken dat wettig en overtuigend is bewezen dat het de drugs betreft waarop de tenlastelegging betrekking heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dergelijk voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs aanwezig. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat sealbag 1 van hetzelfde postpakket, als ook de inhoud van de overige door de verdachte verstuurde postpakketten, MDMA bevatten. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank er daarom van uit dat de in totaal 660 gram bruinkleurige kristalvormige substanties in sealbag 2 en 3 ook daadwerkelijk MDMA bevatten. Daaraan doet niet af dat een analyse rapport van het NFI of een soortgelijke instantie ontbreekt waarin dit wordt vastgesteld.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 22 februari 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad en Oostzaan, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymetamfetamine (MDMA).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 27 oktober 2020.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank in geval van een bewezenverklaring primair verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in verband met de open proceshouding van verdachte, de medewerking van verdachte aan het psychologisch onderzoek en diens zwakbegaafdheid. De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 27 oktober 2020 op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van MDMA. Hij heeft, al dan niet in opdracht van een ander, postpakketten met een totale hoeveelheid van 4300 gram MDMA naar het buitenland verstuurd. MDMA is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in MDMA gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten en strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij in een periode van slechts enkele maanden meerdere pakketten heeft verstuurd. Verdachte heeft hierbij steeds opnieuw de beslissing genomen over te gaan tot het plegen van een strafbaar feit. In zoverre kan niet slechts worden uitgegaan van de totaal verzonden hoeveelheid maar dient ook in de beoordeling het meervoudige karakter van de uitvoer te worden betrokken. Bovendien weegt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte eerder voor strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten, is veroordeeld ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, in beginsel – slechts – worden gereageerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 oktober 2020 van [naam 1] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Het reclasseringsadvies houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een delict patroon op het gebied van vermogensdelicten. Het psychosociaal functioneren en de praktische problemen worden als risicofactoren gezien. Uit het Pro Justitia rapport komt naar voren dat er sprake is van lage intellectuele vermogens en dat betrokkene achterloopt op zijn sociaal emotionele ontwikkeling. Hij is impulsief, beïnvloedbaar en er is sprake van een ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er problemen op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding.
Ons inziens is betrokkene gebaat bij een intensief begeleidingstraject met als doel stabiliteit te creëren in zijn leefsituatie. Daarnaast kan een behandeling bij de Waag hem meer handvatten geven om adequate keuzes te maken en de gevolgen van zijn handelen te overzien. Ondanks dat een behandeling in het Pro Justitia rapport niet geadviseerd wordt, kan de Pro Justitia rapporteur zich hier wel in vinden. Betrokkene toont zich, ondanks zijn wantrouwen richting hulpverlening, toch ontvankelijk en gemotiveerd voor hulpverlening.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij de reclassering;
- ambulante behandeling;
- begeleiding op praktisch gebied.
- het psychologisch rapport gedateerd 1 november 2020, opgemaakt door [naam 2], GZ-psycholoog. Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Tevens is er sprake van een beperkte sociaal emotionele ontwikkeling. In algemene zin kan op basis van deze problematiek worden gesteld dat betrokkene moeite heeft met het inzien van oorzaak-gevolg relaties, geneigd is tot het maken van impulsieve keuzes gebaseerd op directe behoeftebevrediging en sociaal beïnvloedbaar kan zijn.
Er is bij betrokkene geen doorwerking vastgesteld van de psychische stoornissen in het tenlastegelegde feit en er kan dus geen uitspraak gedaan worden in hoeverre dit een rol zal spelen in toekomstig delictgedrag. Desalniettemin komt uit zijn voorgeschiedenis naar voren dat hij vanaf zijn adolescentie meerdere keren in aanraking is gekomen met politie/justitie, met name wegens vermogensdelicten en verkeersdelicten. Daarnaast heeft hij zich in het verleden onvoldoende aan zijn reclasseringstoezicht en behandeling weten te committeren. Betrokkene heeft bovendien een antisociale houding en legt de oorzaak van zijn problemen voor een groot deel buiten zichzelf. Zijn gebrek aan een stabiele woonsituatie en een positieve dagbesteding in de vorm van opleiding of werk is bovendien zorgelijk. Er kan worden gesteld dat er bij betrokkene een aantal risicofactoren aanwezig zijn waardoor er een kans is dat betrokkene in de toekomst zou kunnen recidiveren. Bij betrokkene is sprake van een geschiedenis van antisociaal gedrag, familiale problemen, school- of werkproblemen en een gebrek aan pro sociale activiteiten. De normoverschrijdende gedragsstoornis in combinatie met zijn zwakbegaafdheid maken betrokkene kwetsbaar voor riskant, impulsief gedrag en voor antisociale keuzes wat de problematiek versterkt.
Gezien de relatie van de genoemde stoornissen in combinatie met een hoog recidiverisico voor wat betreft het plegen van vermogensdelicten, is een ambulante behandeling om de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis af te wenden wel aan te raden. Aangezien de problemen van betrokkene zich met name bevinden op het gebied van huisvesting, dagbesteding, financiën en een sociaal netwerk, is het raadzaam betrokkene te begeleiden om verder maatschappelijk afglijden te voorkomen. Betrokkene is vanuit zijn beperkte cognitieve vermogens en het ontbreken van het pedagogisch aanleren van benodigde vaardigheden van huis uit niet in staat om deze stappen zelf te zetten. Voorts is het gezien de eerdere mislukte hulpverleningstrajecten belangrijk dat er een goede stok achter de deur is in de vorm van een verplichte behandeling en een reclasseringstoezicht.
Met de inhoud van voormelde rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
Nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring komt van de uitvoer van MDMA op 26 oktober 2019, zal de rechtbank neerwaarts afwijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de voorwaarden koppelen zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 27 oktober 2020. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij hulp nodig heeft en dat hij hiervoor openstaat.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
dertigmaanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
tienmaanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland te [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- veroordeelde een behandeling bij de Waag of een soort gelijke instelling volgt om hem handvatten aan te reiken om adequate keuzes te maken met betrekking tot het voorkomen van recidive;
- veroordeelde zich laat begeleiden door Homerun, een instelling gespecialiseerd in LVB en multi-problematiek, die hem kan ondersteunen op alle leefgebieden met als doel stabiliteit te creëren in zijn leefsituatie.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2021.
Mr. M.C.J. Lommen en mr. A.M Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.