ECLI:NL:RBNHO:2021:12585

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
C/15/323015 / JU RK 21-2255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsachterstand en zorgen over geborgenheid

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 december 2021 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een 8-jarige minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De beslissing is genomen op basis van zorgen over de ontwikkeling en geborgenheid van de minderjarige, die als kwetsbaar wordt beschouwd vanwege haar premature geboorte en ontwikkelingsachterstand. Er zijn signalen van overbescherming door de ouders en een zorgmijdende houding die de hulpverlening in het vrijwillig kader heeft bemoeilijkt.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling ingediend, omdat de ouders onvoldoende bereid en in staat zijn om de bedreigingen voor de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling is de moeder, bijgestaan door haar advocaat, verschenen, terwijl de vader niet ter zitting is verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van huiselijk geweld tussen de ouders, wat ook invloed heeft op de minderjarige. Ondanks de liefde van de ouders voor hun kind, is er onvoldoende zicht op de thuissituatie en de noodzakelijke hulpverlening.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en om de hulpverlening op gang te brengen. De kinderrechter heeft daarbij de korte termijn van zes maanden als passend beoordeeld, met de verwachting dat er binnen deze periode zicht komt op de situatie en dat de hulpverlening zal worden ingezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/323015 / JU RK 21-2255
Datum uitspraak: 29 december 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. van Espen, kantoorhoudende te Hoorn.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[informant] ,
de biologische vader van [de minderjarige] , hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de GI, gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 december 2021, ingekomen bij de griffie op 8 december 2021.
1.2
Op 29 december 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [A] , namens de Raad;
- mevrouw [B] , namens de GI.
1.3
De vader is -alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen- niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
[de minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek en het standpunt van de Raad

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van 6 maanden.
3.2
De Raad heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, omdat zij onvoldoende uitgedaagd wordt in haar ontwikkeling en er onvoldoende zicht is op de thuissituatie. [de minderjarige] heeft een beperking en een ontwikkelingsachterstand. De ouders houden [de minderjarige] thuis van ODC [naam] , vanwege hun bezorgdheid en hun angst dat [de minderjarige] ziek wordt, waardoor [de minderjarige] niet de kans krijgt om zich optimaal te ontwikkelen binnen haar eigen mogelijkheden. Daarnaast is er op dit moment veel onduidelijkheid over het psychisch welzijn van de moeder en daarmee haar beschikbaarheid voor [de minderjarige] . Er zijn verschillende meldingen binnen gekomen van huiselijk geweld tussen de moeder en de vader, ook in aanwezigheid van [de minderjarige] .
De Raad stelt verder dat de moeder op dit moment onvoldoende bereid en in staat is om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder erkent de zorgen van de professionals niet en daarnaast is de moeder zorgmijdend, waardoor er onvoldoende contact is vanuit de hulpverlening met de moeder.
3.3
De Raad is zich ervan bewust dat zes maanden een korte periode is, maar acht dit een passende termijn. Binnen een termijn van een half jaar dient de regie te worden gepakt en kan hulpverlening worden ingezet om meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie. De Raad is van mening dat de ouders gebaat zijn bij psycho-educatie en opvoedondersteuning.
3.4
Ter zitting heeft de Raad benadrukt dat de liefde tussen de ouders en [de minderjarige] in het onderzoek heel duidelijk naar voren is gekomen en dat de ouders altijd voor haar hebben gestreden en haar willen beschermen, maar dat dit tegelijkertijd contra-effectief werkt en [de minderjarige] hierdoor soms wordt overbeschermd.

4.Het standpunt van de moeder

4.1
Mr. Van Espen heeft namens de moeder naar voren gebracht dat er enige tijd geleden huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, maar dat dit nu niet meer aan de orde is. Daarnaast is [de minderjarige] prematuur geboren, waardoor zij een longafwijking heeft. De ouders zijn bang voor de gevolgen als [de minderjarige] Corona krijgt en [de minderjarige] gaat daarom minder naar school. Volgens de moeder heeft de hulpverlening in het vrijwillig kader, 1.Hoorn, nog onvoldoende de kans gekregen om een vertrouwensband met de moeder op te bouwen en de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. De moeder staat open voor hulpverlening in het vrijwillige kader en wil graag laten zien dat de zorgen niet dusdanig ernstig zijn dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
4.2
De moeder heeft aan het voorgaande toegevoegd dat zij altijd voor haar dochter heeft gevochten en dat zij goed voor haar zorgt. [de minderjarige] wordt in elke basisbehoefte, waaronder dure kleding en speciale schoenen, voorzien. Volgens de moeder zijn de zorgen geuit door mensen die jaloers zijn. De moeder heeft niets te verbergen; de hulpverlening is welkom en mag zelfs bij haar inwonen. De moeder hoopt dat de hulpverlening haar en [de minderjarige] zal helpen en niet zal tegenwerken. De moeder wil juist graag opvoedondersteuning. Zij begrijpt niet dat er wordt gezegd dat ze hier niet voor open zou staan.

5.De visie van de GI

5.1
De GI heeft ter zitting aangegeven dat er waarschijnlijk binnen een aantal weken een vaste jeugdzorgwerker betrokken zal raken als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken.

6.De beoordeling

6.1
De kinderrechter is op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
6.2
De kinderrechter neemt daarbij in overweging dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Duidelijk is dat de ouders heel veel van [de minderjarige] houden en het beste met haar voor hebben. Dit neemt echter niet weg dat [de minderjarige] vanwege haar premature geboorte een ontwikkelingsachterstand en een beperking heeft en daardoor zeer kwetsbaar is. [de minderjarige] schiet op materieel gebied niets te kort, maar er zijn wel zorgen over haar geborgenheid. Er heeft mede in het bijzijn van [de minderjarige] huiselijk geweld tussen de ouders plaatsgevonden -waarschijnlijk wat meer dan twee fikse uitbarstingen- en er is geen zicht op hoe het nu tussen hen gaat. Daarnaast komt uit het rapport naar voren dat de moeder af en toe warrig overkomt en onduidelijk is waar dat door komt. Verder lijken er signalen te zijn dat de ouders overbeschermend zijn richting [de minderjarige] door haar regelmatig thuis te houden van school, wat niet in haar belang is. De kinderrechter is van oordeel dat er zicht dient te komen op de thuissituatie en dat de noodzakelijke hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning, dient te worden ingezet. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de hulpverlening in het vrijwillig kader, mede vanwege de zorgmijdende houding van de ouders, onvoldoende van de grond is gekomen. De kinderrechter acht een gedwongen kader daarom noodzakelijk.
6.3
De kinderrechter zal dan ook het verzoek van de Raad toewijzen voor de duur zoals verzocht. Hoewel de kinderrechter van oordeel is dat zes maanden een heel korte periode is, gaat de kinderrechter er, mede gelet op hetgeen hieromtrent door de GI ter zitting is aangegeven, vanuit dat er binnen deze periode zicht komt op de thuissituatie en de noodzakelijke hulpverlening zal worden ingezet.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt de minderjarige:
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, voor de duur van zes maanden, met ingang van 29 december 2021 tot 29 juni 2022;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Kuip, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 10 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.