ECLI:NL:RBNHO:2021:12584

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
C/15/322195 / FA RK 21-5501
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van partnerbijdrage en toevertrouwing van minderjarigen

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om een voorlopige voorziening waarbij de man een partnerbijdrage van € 11.500 bruto per maand aan haar zou moeten betalen. De vrouw stelt dat het gezamenlijke gezinsinkomen € 250.000 bedraagt, wat haar behoefte op € 12.500 bruto per maand zou brengen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gewezen op een nihilbeding in een eerder ondertekende overeenkomst en op het feit dat de vrouw op staande voet is ontslagen wegens verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft voldaan aan de waarheidsplicht zoals opgenomen in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat de vrouw in haar verzoekschrift geen volledig beeld heeft geschetst van de voorgeschiedenis en relevante feiten, wat heeft geleid tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Daarnaast heeft de man verzocht om de minderjarigen aan hem toe te vertrouwen, wat door de vrouw niet is betwist. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, evenals het verzoek van de man om het gebruik van de echtelijke woning. De vrouw is ook verplicht om een bijdrage van € 395 per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann op 29 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/322195 / FA RK 21-5501
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 29 december 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. V.T.E. Kuijpers, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M. Vessies, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, van de vrouw, ingekomen op 12 november 2021;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen 1 tot en met 30, van de man, ingekomen op 13 december 2021;
- het F9-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 14 december 2021;
- de pleitnota van de advocaat van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 15 december 2021 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. V.T.E. Kuijpers en de man door mr. R.M. Vessies.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [naam] :
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum 2] 2011 in [geboorteplaats] .

3.Beoordeling

3.1.
De vrouw heeft verzocht als voorlopige voorziening te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) een bedrag van € 11.500 bruto per maand dient te betalen met ingang van de dag van het verzoekschrift, althans een zodanig maandelijks bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
De vrouw heeft gesteld dat het gezinsinkomen dat partijen gezamenlijk hebben gehad € 250.000 bedraagt. Met toepassing van de Hofnorm leidt dat tot een behoefte voor de vrouw van € 12.500 bruto per maand. Omdat de vrouw momenteel gedeeltelijk kan voorzien in haar eigen levensonderhoud, maakt zij vooralsnog aanspraak op een bedrag van € 11.500.
3.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De man heeft gewezen op het nihilbeding ten aanzien van partneralimentatie zoals opgenomen in de door partijen op 3 maart 2021 ondertekende overeenkomst. Verder wijst de man op het uitgewerkte echtscheidingsconvenant dat in overleg tussen partijen en hun advocaten is opgesteld.
Subsidiair betoogt de man dat sprake is van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de vrouw. Hij stelt daartoe dat zij op staande voet is ontslagen wegens verduistering in dienstbetrekking. Blijkens de beëindigingovereenkomst genoot de vrouw in 2021 een inkomen van € 7.500 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op grond hiervan heeft de vrouw recht op een WW-uitkering van tenminste € 36.000. Voorts stelt de man dat de vrouw momenteel, samen met haar nieuwe partner, een onderneming exploiteert, genaamd Vennootschap onder [naam] .
Tot slot stelt de man dat de vrouw samenwoont met haar nieuwe partner als waren zij gehuwd, hetgeen in elk geval de behoefte van de vrouw vermindert.
De man verzoekt de rechtbank de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
3.3.
De man heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] voor de duur van de echtscheidingsprocedure aan hem worden toevertrouwd alsmede dat hij bij uitsluiting is gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning.
De man heeft tevens als zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] een bedrag van
€ 395 per maand betaalt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man heeft voornoemde verzoeken gebaseerd op hetgeen partijen hebben vastgelegd in het ouderschapsplan en op de aanpassingen welke de vrouw zelf nog heeft aangebracht in dit ouderschapsplan.
partnerbijdrage
3.4.
De rechtbank zal zich in deze voorlopige voorzieningenprocedure niet uitlaten over de rechtsgeldigheid van de op 3 maart 2021 getekende overeenkomst alsmede de vraag of partijen definitief overeenstemming hebben bereikt middels het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant. Het doel van voorlopige voorzieningen, te weten het op korte termijn treffen van (tijdelijke) ordemaatregelen, verdraagt zich immers niet met een complexe juridische beoordeling ten aanzien van de geldigheid van overeenkomsten.
Nu de man primair heeft verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, zal de rechtbank allereerst beoordelen of het verzoekschrift van de vrouw voldoet aan de minimaal aan een verzoekschrift te stellen eisen. De rechtbank zal daarbij het verzoekschrift van de vrouw met name toetsen aan artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.5.
De rechtbank overweegt dat de in artikel 21 Rv opgenomen waarheidsplicht met zich brengt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit dient direct bij de eerst mogelijke gelegenheid te geschieden, in dit geval dus bij het verzoekschrift van de vrouw. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.
3.6.
De verplichting uit hoofde van artikel 21 Rv geldt ook in onderhavige procedure. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld conform deze verplichting door in haar verzoekschrift op geen enkele wijze melding te maken van het intensieve overleg dat partijen en hun advocaten vanaf januari 2021 hebben gevoerd over de financiële afwikkeling van het huwelijk, over de onderhoudsbijdrage, over de verdeling van de kosten van de kinderen en over het ouderschapsplan. Dit overleg heeft, zoals blijkt uit de door de man bij verweer overgelegde stukken, geresulteerd in een door beide partijen op 3 maart 2021 getekende overeenkomst waarin partijen de uitgangspunten terzake de verdeling en de onderhoudsbijdragen hebben vastgelegd. Verder hebben partijen op 3 maart 2021 een ouderschapsplan ondertekend. Conform afspraak tussen partijen en de wederzijdse advocaten heeft de advocaat van de man de overeenkomst van 3 maart 2021 nader uitgewerkt in een echtscheidingsconvenant. Het was de intentie van partijen om de rechtbank te verzoeken de echtscheiding uit te spreken en het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan in de beschikking op te laten nemen. De man heeft in zijn verweerschrift van 13 december 2021, voorzien van alle relevante stukken, het verloop van het overleg tussen partijen uiteen gezet.
3.7.
Gelet op het verloop van het partijoverleg sinds januari 2021 is het onbegrijpelijk dat de vrouw in haar verzoekschrift enkel heeft gesteld:
“In het kader van de echtscheidingsprocedure was er het voornemen tussen partijen om alles voortvarend en correct af te wikkelen door middel van het opstellen van een convenant en een ouderschapsplan waarvan de inhoud door beide partijen zou kunnen worden onderschreven. Dit lijkt op dit moment toch anders te gaan verlopen”.
3.8.
Het had op de weg van de vrouw gelegen om in haar verzoekschrift een volledig beeld te schetsen van de gehele voorgeschiedenis, waarbij zij bovendien alle relevante feiten en omstandigheden naar voren had moeten brengen over de beëindiging van haar dienstverband, de redenen van het ontslag en het recht op een WW-uitkering. Voorts had de vrouw moeten onderbouwen waarop zij doelt met de opmerking, dat het op dit moment toch anders verloopt.
Verder ontbreken aan de zijde van de vrouw behoefte- en draagkracht berekeningen. Door aldus te procederen heeft de vrouw in strijd gehandeld met de waarheidsplicht als genoemd in artikel 21 Rv. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de huidige advocaat reeds eind augustus 2021 de zaak heeft overgenomen van mr. F.J.M. Hamers waarbij mr. Hamers hem het volledige dossier heeft verstrekt, zodat er aan de kant van de advocaat van de vrouw geen informatieachterstand bestond.
3.9.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de verplichting genoemd in artikel 21 Rv. Om die reden zal de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Toevertrouwing minderjarigen
3.10.
De man heeft bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] aan hem worden toevertrouwd.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd en ter zitting verklaard te kunnen instemmen met dit verzoek. De rechtbank acht op dit moment de toevertrouwing van [kind 1] en [kind 2] aan de man het meest in het belang van de kinderen en zal dit verzoek toewijzen.
Echtelijke woning
3.11.
Nu de minderjarigen aan de man worden toevertrouwd, heeft deze een groter belang bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning dan de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw verklaard akkoord te zijn met dit verzoek. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Kinderbijdrage
3.12.
De man heeft als zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderbijdrage) bij vooruitbetaling een bedrag van € 395 per maand dient te betalen, met ingang van 13 december 2021.
Nu de vrouw tegen dit verzoek geen, althans een volstrekt onvoldoende verweer heeft gevoerd, en de rechtbank dit verzoek niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek;
4.2.
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
worden toevertrouwd aan de man;
4.3.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan de [straat te plaats] met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
4.4.
bepaalt dat de vrouw met ingang van 13 december 2021 aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen van € 395 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.