In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonopmaat en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonopmaat, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagde niet langer haar hoofdverblijf in de huurwoning zou hebben. De procedure volgde op een tussenvonnis van 7 oktober 2020 en verschillende stukken die door beide partijen zijn ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in de periode van oktober 2019 tot eind januari 2020 meerdere keren per week elders overnachtte, waardoor het gehuurde niet als haar hoofdverblijf kon worden aangemerkt. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat haar afwezigheid tijdelijk was en het gevolg van haar fysieke en geestelijke toestand na een auto-ongeluk. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat, hoewel de gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen, de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, maar de gedaagde werd wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 980,84. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.