2.6.2.Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 4 december 2020. Voor de waardering van de bestanddelen zijn partijen uitgegaan van 23 november 2020 als peildatum. De rechtbank sluit daarbij aan.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening;
de Lijfrenteverzekering SRLEV N.V. Participatie-plan met nummer [nummer]
de [merk auto] ;
eventuele activa en passiva van de onderneming van de man;
bankrekeningen;
de aanslag of teruggave IB;
de inboedel;
de honden [hond 1] en [hond 2] ;
schuld [naam]
tegoed vakantie;
schuld [naam] .
ad. a) de echtelijke woning aan [adres] , alsmede de bijbehorende hypothecaire lening
De woning is inmiddels verkocht. Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde na aflossing van de hypothecaire geldlening en betaling van de makelaarskosten tussen partijen bij helfte wordt gedeeld.
De rechtbank zal bepalen dat partijen de maandelijkse hypotheekrente van de woning met ingang van 23 november 2020 tot de datum van notariële overdracht van de woning bij helfte dienen te dragen. De woning was immers het gezamenlijk eigendom van partijen. De gebruikerslasten zijn voor rekening van de vrouw, nu zij de woning feitelijk bewoonde. De rechtbank zal aldus bepalen.
De verzoeken van partijen om vergoeding van door hen betaalde concrete bedragen in verband met bovenstaande lasten worden afgewezen, nu partijen bij hun berekeningen zijn uitgegaan van andere uitgangspunten.
Partijen hebben er overeenstemming over dat de eigenaarslasten van 23 november 2020 tot de datum van notariële overdracht van de woning bij helfte dienen worden gedeeld.
ad. b) de Lijfrenteverzekering SRLEV N.V. Participatie-plan met nummer [nummer]
Partijen zijn het erover eens dat de lijfrenteverzekering wordt toebedeeld aan de man met verrekening van de afkoopwaarde op 23 november 2020, maar verschillen van mening over de hoogte van de belastinglatentie. De rechtbank zal rekening houden met een belastinglatentie van 49,50%. Gelet op het inkomen van de man dat volgt uit de draagkrachtberekening is immers het hoogste IB-tarief van toepassing. Dit betekent dat de man in verband hiermee een bedrag van € 5.038,64 aan de vrouw moet vergoeden. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw nog heeft bijgedragen in de premie na 23 november 2020 en dat dit zal worden verrekend.
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De vrouw heeft gesteld dat de auto is aangekocht met een bedrag dat zij uit een erfenis heeft ontvangen. Daarbij was geen sprake van een uitsluitingsclausule. Volgens de vrouw hebben partijen afgesproken dat het bedrag van de erfenis niettemin privé zou blijven. De man heeft dit betwist. Nu geen sprake is van na de huwelijkssluiting opgemaakte schriftelijke huwelijkse voorwaarden op dit punt, gaat de rechtbank ervan uit dat zowel de [merk auto] als het bedrag uit de erfenis in de gemeenschap (zijn) (ge)vallen. De [merk auto] wordt toebedeeld aan de vrouw, met verrekening van de door de door Moterhuis getaxeerde waarde. Gelet hierop dient de vrouw aan de man te vergoeden een bedrag van € 1.925.
ad. d) de onderneming
De zakelijke bankrekening van de man zal, zoals ook partijen hebben gedaan, bij de bankrekeningen worden besproken. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op de stellingen over en weer, dat er verder geen activa te verdelen zijn. Van schulden die zijn toe te rekenen aan de eenmanszaak is de rechtbank evenmin gebleken.
Niet in geschil tussen partijen is dat de saldi van de volgende op naam van de man gestelde bankrekeningen op 23 november 2020:
- [bankrekening] ,
- [bankrekening] ,
aan hem worden toebedeeld, met verrekening van de saldi bij helfte,
en dat de saldi van de volgende op naam van de vrouw gestelde bankrekeningen per 23 november 2020:
- [bankrekening] ,
- [bankrekening] ,
aan haar worden toebedeeld, met verrekening van de saldi op die datum.
De man heeft bij aanvullend verweer van 12 november 2021 verzocht de vrouw te gelasten een bankafschrift over te leggen van de op haar naam staande bankrekening met nummer [bankrekening] , waaruit het saldo op de genoemde peildatum blijkt.
De rechtbank zal dit verzoek afwijzen bij gebrek aan belang, nu de vrouw de verzochte bescheiden al heeft overlegd als productie 5 bij haar verweerschrift op zelfstandig verzoek van 17 juni 2021.
Gelet op het voorgaande dient de man € 720,67 aan de vrouw te vergoeden, en dient de vrouw € 35,98 aan de man te vergoeden.
Het saldo van de gezamenlijke rekening [bankrekening] was op de peildatum negatief. De rekening is na de peildatum voortgezet. Partijen verschillen van mening over wie de rekening met name heeft gebruikt en de rechtbank kan aan de hand van de stellingen en stukken niet vaststellen welk standpunt juist is. Zij zal dan ook bepalen dat de gezamenlijke rekening wordt opgeheven en dat een eventueel positief saldo op het moment van opheffing wordt gedeeld en een eventueel negatief saldo op het moment van opheffing bij helfte wordt gedragen.
De vrouw heeft gesteld dat de man haar een bedrag van € 4.800 moet vergoeden in verband met bedragen die vóór de peildatum aan de gemeenschappelijke bankrekening zijn onttrokken. De man heeft dit betwist.
De vrouw heeft niet bestreden dat de man met de opname van € 8.000 op 28 augustus 2020 een deel van de schuld bij [naam] heeft afgelost. Deze schuld valt in de huwelijksgemeenschap, zodat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man met die opname de gemeenschap heeft benadeeld. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor toewijzing van het verzoek van de vrouw, zodat dit wordt afgewezen.
ad. f) de aanslag of teruggave IB
Indien één van partijen een belastingteruggave over 2020 heeft ontvangen, dient deze bij helfte met de ander te worden verrekend. Voor een eventuele belastingaanslag over 2020 zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig.
Gelet op de stellingen van partijen gaat de rechtbank ervan uit dat de gestelde teruggave over 2019 vóór de peildatum is ontvangen, zodat de rechtbank dit bestanddeel niet bij de verdeling zal betrekken.
Partijen hebben de inboedel in onderling overleg verdeeld. De vrouw heeft gesteld dat de man de waarde van de door hem verkochte boedel nog aan haar dient te vergoeden en dat hij daarvan opgave moet doen. De vrouw schat de verkoopopbrengst op € 2.000.
De vrouw heeft ter zitting gemotiveerd toegelicht welke inboedelgoederen door de man zijn c.q. zouden worden verkocht en op welke manier. Deze concrete stellingen zijn door de man onvoldoende bestreden. Nu een opgave door de man van de opbrengst van de betreffende inboedelgoederen ontbreekt en het in dit kader door de vrouw gestelde bedrag de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank bepalen dat de man de vrouw in verband met verkochte/te verkopen inboedel een bedrag van € 1.000 moet voldoen.
ad. h) de honden [hond 1] en [hond 2] ;
De vrouw heeft verzocht de honden aan haar toe te delen. De man heeft verzocht de honden onverdeeld te laten en een beheersregeling vast te stellen dan wel de honden aan hem toe te delen.
De rechtbank ziet onvoldoende grond om in afwijking van de hoofdregel de honden onverdeeld te laten. Nu de honden sinds het feitelijk uiteengaan van partijen bij de vrouw verblijven en door haar worden verzorgd, worden de honden zonder nadere verrekening aan haar toebedeeld. Dat betekent dat de vrouw met ingang van heden alleen financieel verantwoordelijk voor de honden wordt en dat haar verzoek om een alimentatie voor de honden wordt afgewezen.
De vrouw heeft vergoeding verzocht van een bedrag in verband met door haar gemaakte kosten voor de honden. De rechtbank is van oordeel dat de op zichzelf door de man niet bestreden kosten voor de honden vanaf de peildatum bij helfte dienen te worden gedragen. Daarbij zullen ook de kosten voor de hondenopvang in aanmerking worden genomen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de man steeds voor de honden kon en wilde zorgen als de vrouw daar niet toe in staat was en is voorts van oordeel dat het, gelet op de verhouding tussen partijen, niet alleen aan de vrouw te wijten is dat ze de honden niet (steeds) bij hem, maar naar de opvang heeft gebracht. Gelet hierop dient de man aan de vrouw te vergoeden een bedrag van € 2.520,82.
Nu partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan [naam] . Nu de man onbetwist heeft gesteld dat de schuld op peildatum € 4.000 bedroeg, dient de vrouw daarvan € 2.000 te dragen. Een schuld kan niet worden verdeeld, zodat van veroordeling van de vrouw tot betaling van dit bedrag aan de man pas sprake kan zijn als de man de schuld volledig heeft afbetaald. Nu daarvan niet is gebleken, zal de rechtbank het verzoek van de man in zoverre afwijzen.
Partijen zijn overeengekomen dat de man een bedrag van € 525,75 aan de vrouw dient te vergoeden.
Partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de schuld aan [naam] , die op de peildatum onbetwist € 3.285 bedroeg. De rechtbank zal aldus bepalen.
achterstallige kinderbijdrage
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man over de periode september 2020 tot 23 november 2020 aan achterstallige kinderbijdrage € 2.017,20 dient te voldoen. Nu dit bedrag ziet op de periode voor de beschikking inzake voorlopige voorzieningen en er op dat moment nog sprake was van een gemeenschap van goederen, zal het verzoek van de vrouw worden afgewezen.
niet verrekenende gezamenlijke lasten
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man uit hoofde van de niet verrekende gezamenlijke lasten een bedrag van € 2.309,33 aan de vrouw dient te voldoen, afwijzen. De door de vrouw opgevoerde kosten zien voor een deel op kosten van voor de peildatum, en voor een deel op de kosten voor de kinderen. Voor het restant heeft de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd welke bedragen nog verrekend moeten worden.