Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[gedaagde]
1.Het procesverloop
De omvang van deze producties in samenhang met het late tijdstip waarop deze zijn overgelegd, verdraagt zich niet met de goede procesorde.
2.De feiten
“Beste [eiser] ,
“
Ik ben het dus niet eens met de mededeling dat mijn arbeidsovereenkomst eindigt per 20 juni 2020.
3.De vordering
(iii) de afspraak dat [eiser] gedurende 2020 voor € 3.900,- bruto op de payroll van [vennootschap 5] zou komen te staan. Voorts mocht [eiser] door de herhaaldelijke toezeggingen en concrete uitlatingen van [gedaagde] gerechtvaardigd erop vertrouwen dat het duidelijke afspraken waren en dat deze afspraken zouden worden nagekomen.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Managementovereenkomst?
afhankelijk van de externe ontwikkelingen’. Waar [eiser] uitdrukkelijk erop is gewezen dat de verlenging van zijn arbeidsovereenkomst mede afhangt van mogelijke externe ontwikkelingen, kan niet geconcludeerd worden dat sprake is geweest van gerechtvaardigd vertrouwen op verlenging in de zin van artikel 3:35 BW. De kantonrechter concludeert dan ook dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] per 20 juni 2020 op een rechtsgeldige wijze is beëindigd.
(“Klopt”).Hierdoor had [eiser] des te meer reden om erop te vertrouwen dat hij de managementfee inderdaad met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020 zou gaan ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] na de e-mail van 11 maart 2020 nog op enig moment op deze afspraak is teruggekomen. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat de verschuldigdheid van de managementfee niet verder reikt dan tot het einde van de arbeidsovereenkomst, nu deze vergoeding gekoppeld is aan de werkzaamheden die [eiser] voor [gedaagde] heeft verricht.
De vordering tot uitbetaling van de managementfee zal dan ook vanaf 1 januari 2020 tot en met 20 juni 2020 worden toegewezen. De wettelijke rente over de te laat betaalde managementfee zal worden toegewezen als na te melden.