ECLI:NL:RBNHO:2021:12455

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
9454923 WM
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen administratieve sanctie wegens niet ter inzage afgeven rijbewijs

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan betrokkene. De sanctie was het gevolg van het niet op eerste vordering ter inzage afgeven van het rijbewijs. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 5 november 2021 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als betrokkene aanwezig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de identiteit van de bestuurder van het voertuig niet was vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Echter, de verbalisanten hadden de naam, geboortedatum en -plaats van betrokkene genoteerd tijdens de staandehouding. Daarnaast was er een foto van betrokkene geraadpleegd via de RDW, die overeenkwam met de bestuurder. De kantonrechter concludeert dat de verbalisanten de identiteit van de bestuurder op zorgvuldige wijze hebben vastgesteld, en dat betrokkene degene is die de gedraging heeft verricht.

De kantonrechter heeft de pleegdatum van de gedraging gewijzigd van 10 april 2020 naar 11 april 2020, zoals voorgesteld door de officier van justitie. De overige gronden van betrokkene werden ongegrond verklaard, en de kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknummer : 9454923 \ WM VERZ 21-477
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 12 november 2021
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 5 november 2021. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: niet op eerste vordering behoorlijk het rijbewijs ter inzage afgeven.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Betrokkene voert ten eerste aan dat er een onjuiste pleegdatum is vermeld. De pleegdatum moet 11 april 2020 zijn in plaats van 10 april 2020. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie voorgesteld om de pleegdatum te wijzigen in 11 april 2020. Niet gebleken is dat betrokkene door deze wijziging in enig belang wordt geschaad, zodat de pleegdatum zal worden gewijzigd zoals is voorgesteld. De kantonrechter verklaart in zoverre het beroep gegrond en zal de beslissing van de officier van justitie vernietigen. De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of de inleidende beschikking in stand kan blijven.
Betrokkene betwist dat hij degene is die de gedraging heeft verricht en is staande gehouden. Hij vindt dat de verbalisanten onvoldoende onderzoek hebben verricht om de identiteit van de bestuurder van het voertuig op juiste wijze vast te stellen.
De kantonrechter stelt vast dat de identiteit van de bestuurder van het betrokken voertuig in dit geval niet is vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs. Het vaststellen van de identiteit van de bestuurder kan echter ook op andere wijze plaatsvinden. Uit het zaakoverzicht en de ter zitting door de officier van justitie overgelegde verklaring van de verbalisanten blijkt dat de bestuurder bij de staandehouding desgevraagd de naam van betrokkene en zijn geboortedatum en -plaats heeft opgegeven. De verbalisanten hebben vervolgens de RDW geraadpleegd en vastgesteld dat de foto die daarin van betrokkene werd getoond overeenkwam met de persoon die als bestuurder optrad. Deze foto is ook ingebracht. Daarnaast hebben de verbalisanten verklaard dat zij de bestuurder al vaker hebben aangesproken op zijn rijgedrag. Daaruit maakt de kantonrechter op dat betrokkene ambtshalve bekend is bij deze verbalisanten. Deze omstandigheden, bij elkaar genomen, leiden tot het oordeel dat de verbalisanten de identiteit van de bestuurder op voldoende zorgvuldige wijze hebben vastgesteld. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat betrokkene degene is die is staande gehouden en de gedraging heeft verricht. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat het kenteken van het voertuig dat betrokkene bestuurde niet op naam stond van een onbekende, maar op naam van zijn oom.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt verder voldoende dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd is verricht. Betrokkene heeft dat op zichzelf genomen ook niet betwist. De boete is dan ook terecht opgelegd en voor matiging is geen plaats.
Het beroep wordt daarom voor het overige ongegrond verklaard.

De uitspraak

De kantonrechter:
 vernietigt de beslissing van de officier van justitie, voor zover deze betrekking heeft op de pleegdatum van de gedraging in de inleidende beschikking;
 wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat de pleegdatum van de gedraging in de beschikking luidt 11 april 2020.
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: