In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan op 19 november 2021 in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder. De sanctie was opgelegd op basis van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De betrokkene, vertegenwoordigd door Appjection B.V. (mr. M. Lagas), heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard.
Tijdens de zitting op 12 november 2021 heeft de kantonrechter de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de betrokkene als de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren. De betrokkene ontkende de gedraging en voerde aan dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was, aangezien de verbalisant geen staandehouding had uitgevoerd vanwege de coronamaatregelen. De kantonrechter overwoog dat, hoewel de verbalisant zich op de coronamaatregelen beriep, dit niet betekent dat een staandehouding in het algemeen niet mogelijk was. De kantonrechter concludeerde dat de sanctie terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, omdat er geen staandehouding had plaatsgevonden.
De kantonrechter verwierp ook het verweer van de gemachtigde dat de vraagstelling van de officier van justitie suggestief was. De kantonrechter oordeelde dat de aanvullende verklaring van de verbalisant geloofwaardig was en dat de verwijzing naar een eerdere uitspraak in een andere zaak niet leidde tot een ander oordeel. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de WAHV en de eisen voor het opleggen van sancties aan kentekenhouders.