In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene wegens het verkeerd parkeren van een voertuig. De zaak betreft een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, dat verbiedt zich zodanig te gedragen dat gevaar of hinder op de weg wordt veroorzaakt. De betrokkene had een beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 november 2021 waren zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als de gemachtigde van de betrokkene aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verbalisant, die de boete had opgelegd, voldoende bewijs had geleverd dat het voertuig hinderlijk geparkeerd stond. Dit werd ondersteund door foto’s en de verklaring van de verbalisant, die aangaf dat het voertuig naast de opstelplaats voor grijze rolemmers was geparkeerd, wat hinder veroorzaakte voor het overige verkeer. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant, ondanks dat deze niet ambtsedige was, voldoende was om de gedraging vast te stellen, tenzij de betrokkene specifieke feiten aanvoert die aanleiding geven tot twijfel.
De kantonrechter concludeerde dat er geen reden was om de boete te matigen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Voogd, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.