ECLI:NL:RBNHO:2021:12359

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
318785
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over hond Boris en bewijsvermoedens in civiel recht

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, staat de vraag centraal wie de eigenaar is van de hond Boris. Eiser, die de hond in 2015 samen met zijn toenmalige partner heeft aangeschaft, vordert dat gedaagde, met wie hij een affectieve relatie heeft gehad, de hond aan hem overdragen. Gedaagde heeft Boris na het verbreken van hun relatie meegenomen en stelt dat eiser het bezit van de hond heeft prijsgegeven. De rechtbank heeft eiser toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat gedaagde zich niet als rechthebbende op Boris beschouwde of zich redelijkerwijs niet als zodanig mocht beschouwen. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, een tussenvonnis en een mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde op dit moment de feitelijke macht over Boris uitoefent en dat er vermoedens zijn dat zij de rechthebbende is. Eiser moet tegenbewijs leveren om deze vermoedens te ontkrachten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/318785 / HA ZA 21-406
Vonnis van 29 december 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats1] ,
eiser,
advocaat mr. R.G.J. Booij te Vleuten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.F.M. Kappé te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over de vraag wie de eigenaar is van hond Boris. De rechtbank laat [eiser] toe tot het leveren van bewijs dat [gedaagde] zich niet als rechthebbende op Boris beschouwde of zich redelijkerwijs niet als zodanig mocht beschouwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 15 september 2021 met producties;
  • het tussenvonnis van 22 september 2021;
  • de brief van 15 november 2021 van mr. Booij met producties;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Daar zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • [gedaagde] , bijgestaan door haar advocaat.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Kappé aantekeningen overhandigd, die hij heeft voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen van de mondelinge behandeling gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 december 2015 heeft [eiser] samen met zijn toenmalige partner, [naam] , de hond Boris (hierna: Boris) aangeschaft. Deze relatie is beëindigd. Boris is bij [eiser] gebleven.
2.2.
Partijen hebben in de periode december 2018 tot november 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samengewoond in de woning van [eiser] .
2.3.
Na het verbreken van de relatie heeft [gedaagde] Boris meegenomen.
2.4.
Omstreeks november 2020 heeft [eiser] aan [gedaagde] per Whatsapp bericht het volgende geschreven:
“Bij deze laat ik boris bij jullie achter ik was zelf beetje verdrietig om het feit dat ik nu alleen zit. En bedankt voor de opvang van de hond en wens jullie allemaal het beste”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat dat de rechtbank [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt:
1. om Boris aan [eiser] over te dragen inclusief alle documentatie die op Boris betrekking heeft, binnen acht dagen na de datum van het vonnis en op straffe van een dwangsom;
2. in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij eigenaar is van Boris. [eiser] heeft in 2015 Boris samen met zijn toenmalige partner gekocht. Na het verbreken van de relatie met [gedaagde] heeft [eiser] toegestaan dat [gedaagde] tijdelijk op Boris mocht passen en dit ook steeds tegen haar gezegd. Hij heeft de eigendom van Boris niet overgedragen of prijsgegeven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het bezit van Boris prijsgegeven met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen (artikel 5:18 van het Burgerlijk Wetboek [BW]). Nadat de relatie in november 2020 voor de tweede keer tussen partijen werd beëindigd, heeft [gedaagde] haar spullen bij [eiser] opgehaald en tussen de spullen lag onder meer het paspoort van Boris. Daarnaast heeft [eiser] in die periode per Whatsapp aan [gedaagde] laten weten dat hij Boris bij [gedaagde] zal achter laten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat de vraag wie eigenaar is van Boris. Relevant voor de beoordeling is dat een hond geen zaak is maar dat de regels over zaken in het Burgerlijk Wetboek wel van toepassing zijn (zie artikel 3:2a BW).
4.2.
Het staat vast dat Boris op dit moment bij [gedaagde] verblijft en dat [gedaagde] de feitelijke macht over Boris uitoefent. Zij verzorgt Boris. Op grond van artikel 3:109 BW wordt vermoed dat [gedaagde] Boris voor zichzelf houdt en daarmee de bezitter van Boris is. Volgens artikel 3:119 BW leidt dat bezit tot het vermoeden dat zij rechthebbende (eigenaar) is. Tegen dit wettelijk vermoeden kan [eiser] tegenbewijs leveren. Daarvoor moet hij bewijs leveren waardoor deze vermoedens worden ontkracht.
4.3.
Volgens artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijs als rechthebbende mocht beschouwen. Volgens artikel 3:118 lid 3 BW wordt de goede trouw vermoed aanwezig te zijn. Anders dan bij de rechtsvermoedens van de artikelen 3:109 en 3:119 BW kan [eiser] hier niet volstaan met het ontkrachten van de rechtsvermoedens, maar volgens artikel 3:118 lid 3 moet [eiser] het tegendeel bewijzen.
Met andere woorden; hij moet bewijzen dat [gedaagde] Boris niet te goeder trouw, dus te kwader trouw, bezit.
4.4.
De stellingen van [eiser] komen er op neer dat hij zich op het standpunt stelt dat een geldige titel voor eigendoms- dan wel bezitsoverdracht ontbrak zodat [gedaagde] Boris niet voor zichzelf, maar voor hem hield. Hij biedt daarvan bewijs aan. Op grond van voornoemde artikelen zou [eiser] moeten worden toegelaten tot (tegen- dan wel tegendeel)bewijs van de wettelijke vermoedens dat [gedaagde] rechthebbende is op Boris, dat zij Boris voor zichzelf houdt en dat haar bezit te goeder trouw is.
Zoals hiervoor onder 4.3. uitgelegd, worden aan het ontkrachten van het bewijsvermoeden van de goede trouw van [gedaagde] de zwaarste eisen gesteld. Met het leveren van dergelijk tegendeelbewijs zal ook het tegenbewijs tegen de andere rechtsvermoedens geleverd zijn.
4.5.
Dit houdt in dat [eiser] in het kader van het door hem te leveren bewijs zal moeten bewijzen dat [gedaagde] zich niet als rechthebbende op Boris beschouwde of zich redelijkerwijs niet als zodanig mocht beschouwen. Dat bewijs heeft [eiser] vooralsnog niet geleverd. [eiser] worden toegelaten tot dit tegendeelbewijs.
4.6.
[eiser] dient zich daarbij te realiseren dat zijn eigen eventueel af te leggen verklaring als (partij)getuige geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.7.
Voordat verder wordt beslist, zal de rechtbank [eiser] in de gelegenheid stellen tot bewijslevering over te gaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiser] toe tot het bewijs als omschreven onder 4.5.,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 januari 2022voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de
maanden januari tot en met april 2022direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor in beginsel zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.H. Gisolf in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan Kruseman van Eltenweg 2,
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: DdD