ECLI:NL:RBNHO:2021:12342

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
8856051 \ CV EXPL 20-9287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtreis en buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de vervoerder voor een reis van Amsterdam naar Vancouver met een tussenstop in Frankfurt op 3 mei 2019. De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH989, was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Vancouver misten en met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming arriveerden. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een wijziging in de slottijd van de vlucht door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door deze buitengewone omstandigheden en dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van de passagiers niet kon slagen, omdat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de vertraging.

De kantonrechter wees de vordering van de passagiers af en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten aan de vervoerder. Dit vonnis is uitgesproken op 22 december 2021 door kantonrechter S.N. Schipper in Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8856051 \ CV EXPL 20-9287
Uitspraakdatum: 22 december 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: Verdex B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam naar Frankfurt (Duitsland) en van Frankfurt naar Vancouver (Canada) op 3 mei 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, met vluchtnummer LH989 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht naar Vancouver gemist en zijn met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming gearriveerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. Hij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Voor het kunnen uitvoeren van de vlucht is de vlucht Frankfurt-Amsterdam (LH988) een conditio sine qua non. De twee (rotatie)vluchten zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Een vertraging van de ene vlucht werkt automatisch door naar de volgende vlucht. Vlucht LH988 stond gepland om te vertrekken om 07:30 UTC en om te arriveren om 08:40 UTC. De luchtverkeersleider trok echter reeds twee uur vóór vertrek de “slot” van 07:30 UTC in en verving deze met de “slot” van 08:24 UTC. Het toestel kwam met een vertraging van 42 minuten in Amsterdam aan, waardoor de vlucht van de passagiers eveneens met een vertraging is uitgevoerd. De vlucht kwam met een vertraging van 45 minuten om 11:10 UTC in Frankfurt aan. De passagiers hebben de aansluitende vlucht, die gepland stond voor vertrek om 11:30 UTC, gemist. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats. De vervoerder moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, deze vertraging niet voorkomen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn gearriveerd, zodat er in beginsel een compensatieplicht op de vervoerder rust. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. In overweging 15 van de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever er op gewezen dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen wanneer een besluit van het luchtverkeerbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder het vluchtrapport en de “slot history” van vlucht LH988 overgelegd. In de “slot history” staat dat de vlucht een latere slottijd toegewezen heeft gekregen met als reden vertragingscode 83 (“ATFM due to restriction at destination airport”). Hierdoor kon het toestel niet eerder vertrekken dan 08:24 UTC. Anders dan de passagiers is de kantonrechter van oordeel dat dit heeft te gelden als een besluit van de luchtverkeersleiding welke specifiek is opgelegd aan het toestel en dit moet door de bemanning van de vlucht worden opgevolgd. De kantonrechter is dan ook met de vervoerder van oordeel dat dit een buitengewone omstandigheid oplevert.
5.5.
Voldoende is gebleken dat de buitengewone omstandigheid doorwerkt naar de vlucht. De vertrekvertraging van de vlucht is immers voor 42 minuten het gevolg geweest van de buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH988. Uit het vluchtrapport van de vlucht blijkt immers dat er een vertrekvertraging van 42 minuten is ontstaan wegens “
Aircraft Rotation, late Arrival of Aircraft From Another Flight or Previous Sector”(vertragingscode 93).
5.6.
De uiteindelijke vertraging van de passagiers van meer dan drie uur op de eindbestemming is het directe gevolg geweest van de vertraagde uitvoering van de vlucht, en daarmee ook het gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben hierdoor immers de aansluitende vlucht naar Vancouver gemist.
5.7.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheid te voorkomen dan wel te beperken. De vervoerder heeft aangevoerd dat op de luchthaven van Frankfurt een minimumoverstaptijd van 45 minuten geldt. De passagiers hadden oorspronkelijk een overstaptijd van 65 minuten. Er was derhalve sprake van voldoende overstaptijd om incidenten op te kunnen vangen. De vervoerder heeft de passagiers omgeboekt en daarbij toegelicht dat hij de passagiers naar het eerst mogelijke alternatief, waarop plaatsen beschikbaar waren, heeft omgeboekt. In de gegeven omstandigheden kon er niet meer van de vervoerder worden verwacht.
5.8.
Voor zover de passagiers bedoelen te stellen dat de vervoerder (alsnog) verplicht is hen te compenseren omdat hij in het minnelijk traject geen bewijsstukken van de buitengewone omstandigheid heeft overgelegd, kan die stelling hen niet baten. De vervoerder heeft immers aangevoerd dat hij reeds in het minnelijk traject verweer heeft gevoerd tegen de vordering en de passagiers heeft toegelicht wat de reden was van de vertraging. Naar het oordeel van de kantonrechter konden de passagiers dan ook verwachten dat de vervoerder in een gerechtelijke procedure eenzelfde verweer zou voeren en zijn verweer zou onderbouwen met stukken.
5.9.
Gelet op het voorgaande slaagt het verweer van de vervoerder, waardoor de vordering van de passagiers zal worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat zij ongelijk krijgen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 374,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter