ECLI:NL:RBNHO:2021:12325

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
HAA 20/5440
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Reith, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 september 2020, waarin zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) was behandeld. Eiser had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding toegekend gekregen, maar was van mening dat de toekenning niet voldeed aan zijn behoeften.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de mentor van eiser niet de rol van eerstelijns hulpverlener vervult, maar eerder als regisseur van de zorg fungeert. Dit betekent dat de mentor niet verantwoordelijk is voor de begeleiding van eiser naar zorgafspraken, wat in dit geval door zorgverleners van [naam 5] werd gedaan. De rechtbank oordeelde dat de begeleiding van eiser naar zorgafspraken, waarbij geen zorgbeslissingen genomen hoeven te worden, onder de Wmo 2015 valt en dat verweerder deze begeleiding moet aanvullen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het benoemen van een professionele tweede mentor niet als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, omdat verweerder niet had aangetoond dat deze mentor over de benodigde kennis beschikte om eiser adequaat te ondersteunen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5440
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 14 december 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Reith),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, verweerder
(gemachtigden: H. Kwakman en A. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend, te weten individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor gemiddeld twee uur per week voor de periode 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020.
Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en onder een gewijzigde motivering eiser voor de periode van 1 februari 2020 tot en met 31 december 2020 een pgb voor 2 uur begeleiding per week toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen met toepassing van een telefonische verbinding. Met toepassing van een digitale beeldverbinding zijn de volgende personen verschenen: de gemachtigden van verweerder, [naam 1] (de zwager, mentor en bewindvoerder van eiser),
[naam 2] (de zus van eiser) en [naam 3] en [naam 4] (zorgverleners bij [naam 5] ).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de begeleiding van eiser naar zorgafspraken waarbij geen zorgbeslissingen hoeven te worden genomen onder de Wmo 2015 valt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de proceskosten van € 1.496,- vergoedt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In geschil tussen partijen is allereerst de vraag welke taken de mentor behoort uit te voeren ten aanzien van de begeleiding van eiser bij artsenbezoek.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in de artikelen 1:454 tot en met 1:460 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald wat de taken en verplichtingen van een mentor zijn. Met betrekking tot de invulling hiervan is ook van belang de Aanbeveling B van de Aanbevelingen mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht, zoals die zijn vastgesteld op 2 december 2019. Uit deze aanbevelingen blijkt dat de mentor geen eerstelijns hulpverlener is, maar een regisseur van de zorg voor de betrokkene, die pas in deze rol in actie komt wanneer dat nodig is. De mentor is bijvoorbeeld aanwezig bij de bespreking van het zorgplan, maar de uitvoering van de zorg behoort niet tot de taken van de mentor. Wel dient de mentor actief te waken over de belangen van betrokkene, wat niet alleen inhoudt dat afspraken over de zorg worden gemaakt maar ook dat erop wordt toegezien dat de afspraken worden opgevolgd door goede uitvoering met beoogd resultaat.
3.2.
Anders dan verweerder heeft gesteld, behoort het dus niet tot de taak van de mentor om als eerstelijns hulpverlener eiser te begeleiden naar al zijn zorgafspraken. De taak van de mentor is die van regisseur. Omdat de begeleiding van eiser naar zijn zorgafspraken waarbij geen zorgbeslissingen genomen hoeven te worden niet onder de mentortaken valt, dient verweerder de individuele begeleiding van eiser in zoverre aan te vullen met de uren waarin [naam 5] eiser begeleidt naar die zorgafspraken. Dit geldt ook voor zijn afspraken bij de oogarts in [plaats] . Ter zitting hebben de zorgverleners van [naam 5] desgevraagd bevestigd dat zij eiser in 2020 hebben begeleid naar artsenbezoek, dat zij voor hem de vertaalslag van zijn klachten maken en dat de mentor de beslissingen neemt.
4.1.
Tevens is in geschil of sprake is van een voorliggende voorziening voor de begeleiding van eiser in geval van een spoedopname of andere niet-planbare medische zorg. Verweerder stelt daarbij, eerst in het verweerschrift en ter zitting, dat het benoemen van een professionele tweede mentor als voorliggende voorziening moet worden aangemerkt en dat eiser daarvoor eventueel bijzondere bijstand kan aanvragen.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder ook in dit standpunt niet. Verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of een professionele tweede mentor over voldoende kennis beschikt ten aanzien van de complexe medische problematiek van eiser zoals die blijkt uit de stukken. Zo vermeldt het rapport van de arts van [naam 6] van 15 november 2021 dat het maanden tot jaren kan duren voordat eiser een zodanige vertrouwensband met iemand heeft opgebouwd dat hij met die persoon kan reizen. Zonder nader onderzoek door verweerder is een professionele tweede mentor op voorhand dan ook niet als voorliggende voorziening aan te merken. Terzijde merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat eiser een aanvraag voor bijzondere bijstand kan doen, verweerder niet ontslaat van zijn onderzoeksplicht in het kader van de Wmo 2015 en dat de Wmo 2015 daarnaast een voorliggende voorziening is op de bijstand.
5. Gelet op al het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank deze vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1)
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021 door
mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.