In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], zou meewerken aan de ondertekening van een akte van verdeling van de echtelijke woning. De partijen waren eerder gehuwd en waren in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De rechtbank had op 24 februari 2021 een beschikking gegeven waarin was bepaald dat de woning aan [eiser] zou worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat hij de vrouw zou ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden schulden. De echtscheidingsbeschikking was op 9 juni 2021 ingeschreven, maar [gedaagde] weigerde mee te werken aan de uitvoering van de beschikking en de ondertekening van de akte van verdeling. Eiser vorderde daarom in kort geding dat [gedaagde] zou worden veroordeeld om binnen twee weken haar medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van de woning. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de termijn voor de uitvoering van de beschikking was verstreken. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [eiser] toe en bepaalde dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 1 maart 2022 moest verlaten. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordeling voldeed. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] afgewezen, en werd zij veroordeeld in de proceskosten.