ECLI:NL:RBNHO:2021:12308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
15/293536-21 en 15/130362-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor diefstal met toepassing van ISD-maatregel

Op 14 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte had op 28 oktober 2021 in Zaandam vier besteksets gestolen die toebehoorden aan een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 30 november 2021 heeft de verdachte het feit bekend, wat leidde tot de bewezenverklaring van de diefstal. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de wederrechtelijkheid van het feit uitsloten, en dat de verdachte strafbaar was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van één maand geëist, maar de rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen. Dit was gebaseerd op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel die eerder was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn problematiek en eerdere veroordelingen, baat zou hebben bij de ISD-maatregel, die gericht is op behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel toegewezen voor de duur van twee jaren, met als doel de recidive te verminderen en de maatschappelijke veiligheid te waarborgen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/293536-21 en 15/130362-20 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 14 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en datum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
feitelijk verblijvende te [adres 2] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad 4 besteksets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, ingevuld door [naam 3] namens [slachtoffer] B.V. d.d. 28 oktober 2021.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 28 oktober 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad, 4 besteksets die aan de [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal door bij de [slachtoffer] vier besteksets weg te nemen met gebruikmaking van een geprepareerde tas. De verdachte had geld nodig om drugs te kopen. Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten, die voor de slachtoffers schade, overlast en ergernis opleveren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 november 2021, dat dertig pagina’s telt en waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen of taakstraffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies, gedateerd 24 november 2021, dat over de verdachte is uitgebracht door [naam 2] , als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ reclassering Fivoor. In dit rapport wordt geadviseerd de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, aangezien ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) aan de orde is. De reclassering adviseert om deze ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, aangezien dit volgens hen de meest geschikte wijze is om tot een duurzaam behandeltraject te kunnen komen. Met de inhoud van dit reclasseringsadvies kan de rechtbank zich verenigen.
Aangezien de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel zal toewijzen op grond van hetgeen hierover onder 7. wordt overwogen, acht zij het opleggen van een sanctie ten aanzien van dit nieuwe feit niet opportuun. De rechtbank zal daarom geen straf of maatregel opleggen.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 september 2020 in de zaak met parketnummer 15/130362-20 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van twee diefstallen veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 september 2020 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 september 2020 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel dient te worden afgewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld tot taakstraffen, vrijheidsbenemende straffen en zelfs tot een ISD-maatregel. Al deze straffen hebben niet tot een blijvende gedragsverandering geleid bij de verdachte. Het is niet realistisch te verwachten dat tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wel tot het gewenste resultaat zal leiden. Daarnaast heeft de verdachte de behandeling die hem is opgelegd als bijzondere voorwaarde goed afgerond en is het nu van belang dat er een plek wordt gevonden waar hij zelfstandig begeleid kan wonen. Dit kan ook worden bewerkstelligd binnen de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging, in het geval van toewijzing, voor maximaal één jaar dient te worden toegewezen. Redengevend hiervoor acht hij dat de verdachte al een succesvolle behandeling heeft ondergaan, die in het kader van de ISD-maatregel niet nogmaals hoeft te worden aangeboden, hetgeen een tijdswinst van een jaar oplevert.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel dient te worden toegewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
De Justitiële Documentatie van de verdachte en de eerder opgelegde ISD-maatregel tonen aan dat bij de verdachte sprake is van hardnekkige problematiek. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de goederen heeft gestolen om in zijn drugsgebruik te kunnen voorzien. Hieruit blijkt dat de aanwezige verslavingsproblematiek – naast de psychische problematiek – een grote risicofactor is voor het plegen van strafbare feiten. Bovendien heeft de verdachte verklaard de structuur en stabiliteit van een kliniek als prettig te ervaren en wil hij daarom graag zelfstandig begeleid wonen. Vanuit een ISD-maatregel kan, met de mogelijkheid tot direct ingrijpen indien dat nodig mocht zijn, naar een dergelijke plek worden toegewerkt. Het standpunt van de raadsman dat toewijzing van de ISD-maatregel geen soelaas zal bieden, aangezien eerder opgelegde sancties en maatregelen ook niet tot de gewenste gedragsverandering hebben geleid, vormt geen reden om de vordering af te wijzen. Enig resultaat van de maatregel kan niet op voorhand worden uitgesloten, te minder omdat de verdachte na de vorige ISD-maatregel ook een delictvrije periode van enige duur heeft gehad. Daarnaast heeft een ISD-maatregel, naast het verminderen van de kans op recidive, ook tot doel het vergroten van de maatschappelijke veiligheid door middel van opsluiting van de veelpleger.
Teneinde de maatschappij zo goed mogelijk te beschermen, alsmede de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, zal de rechtbank daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel toewijzen. Gelet op de hardnekkige problematiek van de verdachte zal de rechtbank deze ISD-maatregel toewijzen voor de duur van twee jaren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/130362-20 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland d.d. 4 september 2020.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Mrs. Tel en Rogmans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.