ECLI:NL:RBNHO:2021:12306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
15/280846-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en poging tot diefstal in vereniging met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en poging tot diefstal in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 30 mei 2019 tot en met 25 september 2019 in Schagerbrug meerdere diefstallen heeft gepleegd, waarbij gereedschappen zijn weggenomen uit een voormalig gemeentehuis. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 mei 2019 en 6 oktober 2019 samen met zijn medeverdachte heeft ingebroken, maar dat zij enkel op 30 mei 2019 gereedschappen hebben weggenomen. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en pogingen tot diefstal, waarbij de intentie om goederen weg te nemen uit het museum ook werd vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/280846-19 (P)
Uitspraakdatum: 14 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 mei 2019 t/m 25 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer gereedschappen (waaronder kitspuiten en/of een flex bammer en/of haspels en/of een boormachine en/of een tolmachine), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer elektradraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
- het gemeentehuis zijn binnen gegaan en/of
- de elektra bedrading uit de buizen hebben getrokken en/of
- deze elektradraden ( samen met de haspel) in de kruiwagen hebben gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tijdschriften, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming
- de tussendeuren voorzien van hangslot hebben opengebroken en/of opengeduwd en/of
- het museum zijn ingelopen en/of
- de tijdschriften hebben meegenomen naar het Gemeentehuis,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gerekwireerd dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit meermalen door middel van inklimming heeft gepleegd. Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte het feit op 30 mei 2019 tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 mei 2019 en op 6 oktober 2019 samen met zijn medeverdachte heeft ingebroken in het oude gemeentehuis van Schagerbrug, maar dat zij enkel op 30 mei 2019 gereedschappen hebben weggenomen van de aangevers.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben echter ook bij de politie verklaard dat zij de Flex Bammer, die voorzien bleek van een GPS tracker, en de Hitachi tolmachine hebben weggenomen. Aangezien uit de aangiftes volgt dat deze gereedschappen op 25 september 2019 zijn weggenomen en de verdachten hebben verklaard dat ze steeds samen het gemeentehuis binnen zijn gegaan, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat beide verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal uit het gemeentehuis op zowel 30 mei 2019, als 25 september 2019.
Ten aanzien van feit 2 en 3
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn medeverdachte op 6 oktober 2019 niet de intentie hebben gehad om goederen weg te nemen uit het gemeentehuis en het [slachtoffer 3] . Uit het dossier volgt echter dat een kruiwagen met daarin losgetrokken elektrabedrading van het gemeentehuis naast een open raam is aangetroffen. Gelet hierop en de korte tijdspanne tussen het moment dat [aangever] het gemeentehuis in goede orde heeft achtergelaten en het moment dat de verdachten die nacht worden gestoord door het alarm van het museum, kan het niet anders dan dat de verdachte en zijn medeverdachte de kruiwagen met bekabeling daar hebben neergezet om deze mee te nemen. Dit is niet gebeurd, omdat zij werden gestoord door het alarmsysteem van het museum. Het alarmsysteem werd geactiveerd op het moment dat de verdachte het museum binnen ging. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachten ook de intentie hebben gehad uit het museum goederen weg te nemen, maar dat zij, zodra zij het alarm hoorden af gaan, zonder buit zijn gevlucht en ook de eerder klaar gezette kruiwagen met bekabeling hebben achtergelaten. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde pogingen tot diefstal.
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 30 mei 2019 t/m 25 september 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, gereedschappen (waaronder kitspuiten en een flex bammer en haspels en een boormachine en een tolmachine), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming;
Feit 2
hij op 6 oktober 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om elektradraden, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te door middel inklimming
- het gemeentehuis zijn binnen gegaan en
- de elektra bedrading uit de buizen hebben getrokken en
- deze elektradraden samen met de haspel in de kruiwagen hebben gelegd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 6 oktober 2019 te Schagerbrug, gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan het [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van verbreking
- de tussendeuren voorzien van hangslot hebben opengebroken en
- het museum zijn ingelopen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Feit 3:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich in een korte periode schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit een voormalig gemeentehuis dat tot woonruimte werd verbouwd. Bij deze diefstallen hebben de verdachten meerdere stukken gereedschap weggenomen. Enkele weken later hebben zij opnieuw ingebroken in het voormalig gemeentehuis en in het daaraan gebouwde museum. Dat er die nacht geen goederen zijn weggenomen en het dus slechts bij pogingen tot diefstal is gebleven, komt enkel door het geactiveerde alarmsysteem van het museum. Dergelijke delicten bezorgen de benadeelden naast financiële schade ook veel hinder. Door het wegnemen van de gereedschappen zijn de benadeelden gehinderd in het op een normale manier uitvoeren van hun werkzaamheden, hetgeen voor hen en voor hun klanten overlast oplevert. Met hun handelen hebben de verdachten aangetoond geen respect voor de eigendommen van anderen te hebben.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies van 29 maart 2021 en het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor een vermogensdelict tot een taakstraf is veroordeeld. Op grond van artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank niet enkel een taakstraf opleggen indien aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht. Nu daar in het onderhavige geval sprake van is, is de rechtbank, mede gelet op deze omstandigheid, van oordeel dat, eventueel naast een taakstraf, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in beginsel de enige passende sanctie is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in dit geval is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank doen zich zodanige bijzondere omstandigheden niet voor. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 7 oktober 2019, zijnde de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Nu de rechtbank op 14 december 2021 vonnis wijst, is de redelijke termijn met een periode van drie maanden overschreden.
Met deze overschrijding van de redelijke termijn houdt de rechtbank rekening in die zin dat zij geen vrijheidsbenemende straf maar, in weerwil van het taakstrafverbod, aan de verdachte enkel een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal opleggen.

7.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en gespecificeerd. Het doen onderbouwen van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de rechtbank de benadeelde partij veroordelen in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 9, 22c, 22d, 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
tweehonderd (200) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door honderd (100) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Mrs. Tel en Rogmans zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.