ECLI:NL:RBNHO:2021:12304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
C/15/311483 / HA ZA 20-801
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van bestuurdersaansprakelijkheid afgewezen

In deze zaak vorderde de Chinese onderneming Wenling Dofoho Bicycle Parts Co., Ltd. (hierna: Dofoho) betaling van openstaande facturen van de gedaagde, die als bestuurder van de vennootschap Feetz International B.V. (hierna: Feetz) werd aangesproken op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Dofoho stelde dat zij in 2015 en 2016 fietsonderdelen had geleverd aan Feetz, maar dat de facturen voor deze leveringen onbetaald waren gebleven. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de onbetaalde facturen, omdat hij niet actief betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken van Feetz en dat de administratie door een derde partij werd beheerd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet voldoende ernstig persoonlijk verwijtbaar was voor het uitblijven van de betalingen, mede omdat de gedaagde niet op de hoogte was van de leveringen en de administratie niet correct was bijgehouden door de verantwoordelijke personen. De rechtbank wees de vorderingen van Dofoho af en veroordeelde haar in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 22 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/311483 / HA ZA 20-801
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van
de vennootschap naar het land van vestiging
WENLING DOFOHO BICYCLE PARTS CO.,LTD.,
gevestigd te Wenling, provincie Zhejiang (China),
eiseres,
advocaat mr. M.A. [betrokkene 7] te Roosendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen zullen hierna Dofoho en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juni 2021
  • de mondelinge behandeling van 16 augustus 2021 en de van die zitting door de griffier bijgehouden aantekeningen
  • de akte inbrengen producties na comparitie van Dofoho
  • de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dofoho is een Chinese onderneming die handelt in zadels en overige fietsartikelen. De bestuurder van Dofoho is de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]).
2.2.
[gedaagde] drijft een tweetal ondernemingen in de fietsenbranche onder de namen Fietspoint en Bikes2Go. Vanuit Bikes2Go levert hij onder meer OV-fietsen aan de NS.
2.3.
[betrokkene 1] en [gedaagde] hebben op enig moment gezamenlijk Feetz International B.V. (hierna: Feetz), tevens handelende onder de naam Knus opgericht. [betrokkene 1] bezat via zijn vennootschap [betrokkene 2] B.V. 65% van de aandelen en [gedaagde] via [betrokkene 3] B.V. 35% van de aandelen. [betrokkene 3] B.V. was de statutair directeur.
2.4.
Dofoho leverde fietsonderdelen, veelal zadels, aan Feetz en Feetz verkocht die onderdelen. Dofoho was de enige leverancier van Feetz.
2.5.
Een aantal facturen van Dofoho voor geleverde onderdelen in 2015-2016 zijn door Feetz onbetaald gelaten. Deze facturen zijn ook niet in de administratie van Feetz aangetroffen, noch zijn ze vermeld in de grootboeken van 2015 en 2016 van Feetz.
2.6.
Op 27 november 2018 is [betrokkene 1] benaderd door [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) van de Groep Kennemerwaert, de accountant van Feetz, met de vraag of Feetz kon worden gesloten wegens teruglopende activiteiten.
2.7.
In het jaarverslag 2018 van Feetz, opgesteld in februari 2019, is onder meer het volgende vermeld:
2.4
Toelichting op de balans
Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen
(…)
Voorwaardelijke verplichtingen en belangrijke financiële verplichtingen
Inkoopfacturen
Er bestaat grote twijfel over de juistheid van diverse inkoopnota’s uit 2015 en 2016 van een leverancier. Deze zadels zouden niet geleverd zijn, er is derhalve geen tegenprestatie verricht. De betwiste verplichting ad € 408.090 ($ 430.740) is derhalve niet verantwoord in de jaarrekening.
2.8.
Op 16 april 2019 heeft een bespreking plaatsgevonden ten kantore van de accountant van Feetz, [betrokkene 4]. Bij deze bespreking waren namens [betrokkene 1] aanwezig zijn advocaat
mr. [betrokkene 7] en zijn boekhouder de heer [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]) en verder waren aanwezig [gedaagde] en de heer [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6]), een collega van [betrokkene 4]. Van deze bespreking is een gespreksverslag opgemaakt door [betrokkene 4] en [betrokkene 6] in een e-mail van 17 april 2019. Dit verslag houdt het volgende in:
The subject of the meeting were the 2017 and 2018 financial statements of Feetz International B.V. and the intended liquidation of the afore mentioned B.V.
  • Mr [betrokkene 7] informed us that he has the authority to represent mr [betrokkene 1] as shareholder (indirect) in Feetz International BV;
  • In this respect he forwarded the question regarding the sale of goods in the value of approximately
€ 408.000. Said goods nor the liability to pay was recorded in the 2018 financial statements;
  • Mr [gedaagde] clearly stated that he or Feetz International BV never received these goods nor did he or Feetz International otherwise benefit from those items. In this respect we refer to our meeting;
  • As such the financial statements do not record any transaction on this matter;
  • Mr [betrokkene 7] confirmed that this reply is sufficient and he agrees, on behalf of mr [betrokkene 1], to the liquidation of Feetz International B.V.;
  • Furthermore the Financial Statements 2017 and 2018 are agreed upon;
  • Mr [betrokkene 7]/Mr [betrokkene 1] will conform this before April 18, 2019 by mail;
  • For the above mentioned liquidation Groep Kennemerwaert wil draft the papers needed for the liquidation;
  • The Dutch corporate income tax return 2018 and the statements needed for the Dutch Chamber of Commerce (2017 and 2018) will be prepared by Groep Kennemerwaert including the minutes of the general meeting to be signed by the shareholder.
2.9.
Op 17 april 2019 heeft de buitengewone aandeelhoudersvergadering van Feetz besloten dat Feetz per die datum werd ontbonden. Bij die vergadering waren beide aandeelhouders aanwezig. [gedaagde] is daarbij aangewezen als bewaarder van de boeken en bescheiden.
2.10.
In een algemene vergadering van aandeelhouders op diezelfde datum is de jaarrekening 2018 goedgekeurd door de beide aandeelhouders, die in persoon aanwezig waren.
De notulen van deze vergadering houden onder meer het volgende in:
(…)
3. Aan de orde is de verwerking van het verlies ad € 50.908 over het boekjaar 2017 volgens het door Groep Kennemerwaert Accountants B.V. uitgebrachte jaarrapport d.d. 17 april 2019. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen dient het verlies in mindering te worden gebracht op de overige reserve.
4. De vergadering besluit met algemene stemmen goedkeuring te verlenen aan het voorstel van de voorzitter om het bestuur, op grond van bijzondere omstandigheden, te ontlasten van de verplichting om op grond van artikel 22 van de statuten binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar 2018 de jaarrekening op te maken en deze termijn te verlengen met vijf maanden.
5. De vergadering verleent haar goedkeuring voor de handelingen met een mogelijk tegenstrijdig belang zoals genoemd in de statuten van de vennootschap.
6. De door de directie ondertekende jaarrekening wordt met algemene stemmen vastgesteld.
7. Door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders wordt aan de bestuurders décharge verleend voor het gevoerde beleid.
2.11.
In een e-mail van 25 april 2019 vraagt mr. [betrokkene 7] aan [betrokkene 4] de tekst in zijn e-mail over de bespreking op 16 april 2019 nader toe te lichten. Hij schrijft:
- Er staat nu: - Mr [gedaagde] clearly stated that he or Feetz International BV never received these goods nor did he of Feetz International otherwise benefit from those items. In this respect we refer to our meeting;
We refer to our meeting…. Tijdens dat gesprek vroeg ik of Mr. [gedaagde] kennis/wetenschap heeft van deze containers, of die containers, althans de goederen en/of de geldstromen hieromheen, althans de vorderingen/facturen ooit onderdeel zijn geweest van Feetz International BV. De heer [gedaagde] gaf toen aan dat hij nooit van deze containers en facturen had gehoord, totdat de aanmaningen binnen kwamen en er vragen over werden gesteld. Hij was derhalve tot dat moment niet, ook niet als directeur van Feetz International BV bekend met deze goederen, niet betrokken bij het inklaren of transport en daardoor vormen deze goederen en facturen op geen enkele manier (en hebben deze goederen en facturen ook nimmer gevormd) onderdeel van de balans (of W/V rekening) van Feetz International BV.
Graag krijg ik voorgaande alinea voor het afsluiten van Feetz International BV nog expliciet bevestigd.
Zijn verklaring over wie/hoe wel de bewuste containers heeft /zijn aangenomen, heb ik voor kennisgeving aangenomen, maar aangezien deze verklaringen verder niet zijn onderbouwd hoeft daar nu ook niets nader over te worden verklaard.
(…)
2.12.
In reactie op de e-mail van mr. [betrokkene 7] schrijft [betrokkene 4] op 29 april 2019 op verzoek van [gedaagde]:
De heer [gedaagde] kan uw mail niet goed plaatsen; hij dacht dat alles tijdens de bespreking uitvoerig besproken was, en nu vraagt u om allerlei bevestigingen. Bij de heer [gedaagde] komt de vraag op waarom u nu in uw mail vraagt om nieuwe/andere bevestigingen.
Uw weergave van het gesprek is naar de mening van de heer [gedaagde] te ongenuanceerd. De heer [gedaagde] geeft aan dat hij heeft meegedeeld dat hij zelf niet bekend was met die containers, en dat hij die containers zelf ook nooit gezien heeft en hij de goederen ook nooit had besteld. Pas toen er werd gevraagd om betaling van die facturen, raakte hij van de kwestie op de hoogte; maar voor zover dhr. [gedaagde] bekend, zijn die goederen nooit bij Feetz International terecht gekomen, en heeft Feetz International daar ook geen voordeel/opbrengst van gehad. De heer [gedaagde] heeft u toegelicht dat dit dus ook niet op de balans is opgenomen.
2.13.
In een e-mail van 13 september 2019 aan [gedaagde] schrijft mr. [betrokkene 7] namens [betrokkene 1]:
Tijdens de bespreking van 16 april 2019 heeft u aangegeven dat u nimmer de goederen zoals op de lijst benoemd heeft ontvangen, dat u er verder geen weet van heeft. Daarom staan ze ook niet in de boekhouding van FEETZ B.V.
Dat was voor mijn cliënt Dofoho aanleiding nader onderzoek te doen verrichten naar waar die containers zijn gebleven. Uit dat onderzoek komt nu niet alleen naar boven dat die containers gewoon geleverd zijn, maar dat u ook voor een aantal van die containers heeft getekend. (…)
Door uw eigen handtekening dient dezerzijds thans geconstateerd te worden dat u wel weet heeft gehad van die containers en dat u wel de goederen in ontvangst heeft genomen, althans ervoor getekend heeft. Nu deze goederen niet in de administratie zijn opgenomen, bent u hoofdelijk aansprakelijk voor deze ontbrekende containers met inhoud. Mijn cliënt meent dan ook alsnog recht te hebben van betaling van de door hem aan u geleverde goederen. Deze lijken thans wederrechtelijke te zijn toegeëigend.
Bij deze krijgt u een laatste kans om aan te geven wat er met deze containers en het geld is gebeurd en een betalingsregeling voor te stellen. Mijn advies is dat u nogmaals een extra controle doet door al uw administratie, en niet beperkt tot enkel die van KNUS BV. (…)
Indien binnen 14 dagen na heden geen reactie van u is ontvangen, wordt dat aangemerkt als een schuldbekentenis, dat u inderdaad deze containers voor eigen gewin heeft verkocht en het geld voor u zelf heeft gehouden.
2.14.
In een e-mail van 26 september 2019 van de advocaat van [gedaagde] aan mr. [betrokkene 7] wordt in reactie het volgende meegedeeld:
“De heer [gedaagde] heeft zelf geen geleverde goederen verkocht en/of voor eigen gewin behouden. De heer [gedaagde] is hierin helemaal geen partij, en hij heeft dit ook al eerder toegelicht aan uw cliënte. Het is de heer [gedaagde] ook niet bekend waar de containers zijn gebleven c.q. of alle containers zijn geleverd. Er is, voor zover hem bekend, wel één container geleverd aan Feetz (…) daarvoor heeft de heer [gedaagde] ook de ontvangst getekend; andere containers zijn niet bekend/duidelijk. De heer [gedaagde] heeft zelf ook onderzoek gedaan, maar het blijft onduidelijk. Ofwel goederen zijn niet geleverd, ofwel personeel of derden hebben goederen verduisterd.”

3.Het geschil

3.1.
Dofoho vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 302.247,72 aan openstaande facturen, € 4.285,- aan buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Dofoho legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn verplichtingen als bestuurder van Feetz niet naar behoren is nagekomen. Dofoho stelt dat zij in 2015 en 2016 containers met fietsonderdelen heeft geleverd aan Feetz maar dat de facturen voor negen van deze containers tot op heden niet zijn betaald. Zij verklaart dat [gedaagde] zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat de containers niet aan Feetz geleverd waren omdat hiervan niets in de administratie kon worden teruggevonden, maar dat hij op een later tijdstip heeft erkend dat één container zou zijn ontvangen. Ter zitting van 16 augustus 2021 heeft [gedaagde] echter verklaard dat het niet anders kan dan dat de containers zijn ontvangen omdat Feetz anders geen omzet had kunnen maken, maar dat hij geen facturen heeft gezien van die containers. Dofoho stelt dat zij [gedaagde] meermalen heeft aangesproken op het onbetaald gebleven zijn van die facturen en dat op [gedaagde] als bestuurder de verantwoordelijkheid rustte om actief onderzoek te doen naar wat er met de de bewuste containers van Feetz was gebeurd en dat hij verantwoordelijk was voor een juiste verwerking van ontvangsten en facturen in de administratie, ook als dit door derden zou zijn gedaan. Nu hij niet aan zijn verplichting als bestuurder heeft voldaan kan hem een voldoende ernstig persoonlijk verwijt gemaakt worden en is [gedaagde] in privé aansprakelijk voor het uitblijven van de betaling, aldus Dofoho. Dofoho benadrukt dat [gedaagde] bovendien zelf heeft getekend voor ontvangst van één container en dat het er om die reden voor moet worden gehouden dat hij de vermiste containers heeft verduisterd en een andere bestemming heeft gegeven en dat voor zover hij dat niet zelf heeft gedaan maar een derde, hij ook voor de daden van die derde als bestuurder aansprakelijk is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat hij zijn hele leven al werkzaam in de fietsenbranche en binnen en buiten Nederland een goede naam op het gebied van de fabricage/import en handling van fietsen. Via zijn relaties in China, kwam [gedaagde] met zijn bedrijf in contact met de heer [betrokkene 1] uit China, die handelde in zadels en overige fietsartikelen. [betrokkene 1] zocht -na problemen met een eerdere vennootschap in Nederland, Dubra B.V.- een bedrijf dat voor hem vanuit Europa zijn zadels zou kunnen distribueren en dat voor de im-/export en overslag van zijn producten zou kunnen zorgdragen.
De zadels moesten in één punt/land in Europa worden ingevoerd, en van daaruit zouden deze dan voor [betrokkene 1] c.q. zijn vennootschap Dofoho door Europa kunnen worden verspreid; [betrokkene 1] had ook al klanten/relaties aan wie de zadels dan vanuit Nederland — geleverd konden worden. En [betrokkene 1] was via derden ook al bedrijfsmatig actief in Nederland; daarbij had [betrokkene 1] contact met een Nederlander, de heer [betrokkene 8] (hierna [betrokkene 8]).
Dat heeft geleid tot de oprichting van Feets. Omdat het bedrijf in Nederland werd gevestigd, verzocht [betrokkene 1] aan [gedaagde] om als (onbezoldigd) bestuurder te fungeren. [gedaagde] zou geen (noemenswaardige) werkzaamheden verrichtten; dat zou ook niet goed mogelijk
zijn, want [gedaagde] had (al jarenlang) zijn eigen bedrijf, namelijk Fietspoint en Bikes2Go (met daarin twee fietsenwinkels en de fabricage/handel/distributie in Fietsen), waaraan vrijwel al zijn tijd en aandacht diende te besteden.
[betrokkene 1] heeft daarom voorgesteld dat [betrokkene 8] de dagelijkse gang van zaken binnen de onderneming zou regelen. Hij was feitelijk degene die al het werk deed.
De enige leverancier van het bedrijf was Dofoho. Feetz was aldus feitelijk een vestiging/distributiepunt in Nederland voor [betrokkene 1]/Dofoho, om van daaruit de Europese markt te bedienen.
3.4.
Omdat [gedaagde] zelf niet actief was in het bedrijf en [betrokkene 8] zich bezig hield met de dagelijkse aangelegenheden binnen Feetz, werd de verwerking van de administratie uitbesteed aan een administratiekantoor, zijnde [betrokkene 9] Financiële Dienstverlening (hierna [betrokkene 9]). [betrokkene 8] had zelf voor Feetz International software aangeschaft voor onder andere facturatie; de gegevens die door [betrokkene 8] werden ingevoerd in de systemen, alsmede de overige financiële bescheiden, werden vervolgens door [betrokkene 8] bij [betrokkene 9] aangeleverd, die dit verwerkte in het boekhoudsysteem/administratie.
3.5.
Feetz beschikte bij aanvang van de activiteiten niet over enig werkkapitaal. Er werd ook geen financiering van een bank aangetrokken voor de financiering van de
lopende kosten.
Besproken werd dat Dofoho de zadels zou leveren en dat uit de verkoopopbrengst van die
zadels (nadat deze zouden zijn verkocht aan afnemers), eerst de lopende/vaste kosten van Feetz zouden worden voldaan. Voor zover er voldoende middelen beschikbaar waren — zouden de facturen van Dofoho worden voldaan. Nb: feitelijk voldeed [betrokkene 1] (65% aandeelhouder) daarmee dus zijn eigen facturen (namelijk van zijn vennootschap Dofoho). De prijzen waarvoor werd geleverd door Dofoho aan Feetz, werden ook door [betrokkene 1]
(Dofoho) zelf vastgesteld.
3.6.
[gedaagde] betwist nadrukkelijk dat hij goederen van Dofoho heeft gestolen of verduisterd of dat hem als bestuurder van Feetz een voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken valt voor het onbetaald blijven van deze facturen.
Hij benadrukt dat tussen hem en [betrokkene 1] was afgesproken dat de door Dofoho geleverde onderdelen (voornamelijk fietszadels) zouden worden verkocht via Feetz en dat, als van de verkoopopbrengst nog iets overbleef nadat alle kosten van Feetz waren betaald (waaronder het salaris van een medewerker), dat restant zou worden betaald aan Dofoho, maar dat dit inhield dat als er niets over was, er dus ook niets werd betaald aan Dofoho.
Dit betekent dat er ook geen regelmaat zat in de betalingen aan Dofoho, aldus [gedaagde]. Hij wijst er verder op dat uit de overgelegde facturen blijkt dat een deel van deze containers bestemd was voor Roemenië. Hij acht het zeer waarschijnlijk is dat deze containers rechtstreeks, buiten Feetz om, zijn (door)geleverd aan de klant in Roemenië zodat aan Feetz daarover geen marge verschuldigd was. [gedaagde] voert aan dat, voor zover hij heeft kunnen nagaan, de inhoud van de containers (voor zover aan Feetz geleverd) ook helemaal niet verdwenen is maar in Feetz moet zijn omgezet, omdat Dofoho de enige leverancier was van Feetz en Feetz anders helemaal geen omzet had kunnen maken. Hij verklaart dat hij echter niet beschikt over de volledige administratie omdat deze zich deels bevond op de laptop die [betrokkene 8] in gebruik had tijdens zijn dienstverband met Feetz en die hij nadat het dienstverband was beëindigd niet heeft ingeleverd. Tot slot benadrukt [gedaagde] dat tijdens de aandeelhoudersvergadering van 17 april 2019 aan het bestuur décharge is verleend voor het gevoerde beleid.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Internationaal procesrecht

4.1.
Dofoho is gevestigd in China, [gedaagde] woont in Nederland. Daarom draagt de zaak een internationaal karakter en moeten eerst de vragen over de rechtsmacht van de rechter en het toepasselijke recht worden beantwoord.
Omdat [gedaagde] in Nederland woont, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 4 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I bis Vo). Volgens de in dit artikel vastgelegde hoofdregel van internationale bevoegdheid zijn internationaal bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan verweerder woonplaats heeft. De Nederlandse rechter is bevoegd van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.2.
Het gaat hier om gesteld onrechtmatig handelen van een Nederlandse partij ten opzichte van een Chinese onderneming.
4.3.
Verordening (EG) Nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II) bepaalt in artikel 1 lid 2 sub d dat uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening zijn niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, en rechtspersonen, zoals (…) de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de leden van de organen voor de schulden van de rechtspersoon.
4.4.
In artikel 10:159 BW is echter bepaald dat op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van Rome II en de ter zake geldende verdragen vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, de bepalingen van de Rome II van overeenkomstige toepassing zijn. Hieruit volgt dat toch de bepalingen van Rome II van toepassing zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 3 Rome II, dat als uit de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 van artikel bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in dit geval een nauwere band met Nederland omdat het bestuurlijk handelen en/of nalaten waarop de vordering van Dofoho heeft plaatsgevonden in relatie tot containers die (beweerdelijk) in Nederland zijn afgeleverd uit hoofde van leveranties ten behoeve van een door [gedaagde] (formeel) bestuurde vennootschap. Om die reden is Nederlands recht van toepassing.
inhoudelijk
4.5.
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde] als statutair bestuurder van Feetz een voldoende ernstig persoonlijk verwijt te maken valt van het feit dat een aantal facturen van Dofoho voor in 2015 en 2016 aan Feetz geleverde onderdelen, onbetaald gebleven zijn en/of indertijd niet op de juiste wijze in de administratie van Feetz zijn verwerkt.
4.6.
Dofoho legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] als directeur van Feetz, ondanks verschillende aanmaningen, onvoldoende heeft gedaan om te onderzoeken wat er met de (inhoud van de) containers gebeurd is en waarom de facturen niet in de administratie van Feetz zijn opgenomen en onbetaald gebleven zijn. Zij stelt dat ook als [gedaagde] niet zelf betrokken is geweest bij de verduistering van de containers maar een derde, [gedaagde] hiervoor als statutair directeur van Feetz aansprakelijk is en dat hem een voldoende ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden van de omstandigheid dat noch de voorraad uit de containers noch de facturen zijn opgenomen in de administratie van Feetz. [gedaagde] kan zich niet beroepen op de verleende décharge, omdat moet worden aangenomen dat die is gebaseerd op onjuiste gegevens.
4.7.
Ter beantwoording van de vraag of [gedaagde] als (voormalig) bestuurder van Feetz een voldoende ernstig persoonlijk verwijt valt te maken als hiervoor omschreven zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.8.
De essentie van het hiervoor samengevatte betoog van [gedaagde] omtrent het doel van de vennootschap is niet gemotiveerd betwist. Die essentie komt erop neer dat Feetz een vehikel is dat op instigatie van [betrokkene 1] in het leven is geroepen met het doel om ten behoeve van Dofoho, een vennootschap van [betrokkene 1], als hub voor de import en distributie van fietsonderdelen in Europa te fungeren. [betrokkene 8] zou het leeuwendeel van het feitelijke werk verrichten en voor de administratie werd een extern bedrijf ingehuurd. In die vennootschap was [betrokkene 1] met 65% van de aandelen (indirect) meerderheidsaandeelhouder en [gedaagde] met 35% (indirect) minderheidsaandeelhouder.
4.9.
Onweersproken is ook dat tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] de afspraak bestond dat Feetz voor leveranties van Dofoho pas iets zou betalen als er uit de opbrengst van de verkoop van de onderdelen, minus de kosten die door Feetz gemaakt werden (waaronder salaris medewerker(s)) iets overbleef. Dat is van betekenis, omdat daarmee ook betekenis toekomt aan de stelling [gedaagde] dat ook als de facturen waarvan thans betaling wordt gevorderd wel in de administratie zouden zijn opgenomen, deze niet (volledig) betaald zouden zijn omdat daarvoor onvoldoende geld in Feetz voorhanden zou zijn geweest.
De omstandigheid dat er ter zake van de betrokken leveranties op geen enkel moment daadwerkelijk incassomaatregelen door Dofoho tegen Feetz zijn genomen, past in dit door [gedaagde] geschetste beeld.
4.10.
Verder acht de rechtbank van belang dat voor de dagelijkse bedrijvigheid de heer [betrokkene 8] is aangesteld. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 8] elkaar al kenden voordat [betrokkene 8] bij Feetz in dienst trad vanuit een eerdere samenwerking in onder meer Dubra B.V. dat het [betrokkene 1] is geweest die met [betrokkene 8] de mogelijkheid heeft besproken van een dienstverband bij Feetz en dat [betrokkene 8] zichzelf in een mail aan [betrokkene 5] van 6 januari 2018 nog presenteert als ‘zakenpartner’ van [betrokkene 1] op het gebied van zadelproductie. Dat [gedaagde] als statutair directeur in Nederland de uiteindelijke arbeidsovereenkomst van Feetz met [betrokkene 8] tot stand heeft gebracht laat deze feiten onverlet.
4.11.
Vanaf februari 2017 wordt vanuit Dofoho aan Feetz gevraagd om [betrokkene 1] meer inzage te geven in verkoopcijfers en ontvangsten op detailniveau. [betrokkene 8] was toen al vertrokken, kennelijk met medeneming van de laptop waarin hij de verkopen administreerde. Dat zal de mogelijkheden van [gedaagde] om nauwkeurig zicht te krijgen op de gang van zaken binnen de onderneming aanzienlijk hebben belemmerd. Uit de e-mailwisseling tussen Dofoho en Feetz blijkt ook dat men bij Feetz aanliep tegen de ‘erfenis’ van [betrokkene 8] die met klanten verschillende betalingsafspraken had gemaakt waardoor er niet een compleet overzicht gegeven kan worden. [betrokkene 10] (Feetz) raadt Dofoho aan om het aan [betrokkene 8] te vragen omdat hij verantwoordelijk was voor de verkopen in 2015 en 2016 en ook nog in 2017 (e-mail 13 februari 2017).
4.12.
Waarschijnlijk is inderdaad op enig moment aan [betrokkene 8] gevraagd hoe het zit met de facturen uit 2015 en 2016. In een e-mail van 6 januari 2018 van [betrokkene 8] aan [betrokkene 5] (vanaf het e-mailadres [betrokkene 8] Wenling Dofoho saddles [mailadres].) reageert [betrokkene 8] als volgt:

Bijgaand treft u een financieel uitdraai van de heer [gedaagde] waar mr. [betrokkene 1] zaken mee heeft gedaan maar nooit betalingen van heeft ontvangen. Mr [betrokkene 1] en ik zijn zaken partners op het gebied van zijn zadels producties. In het verleden heb ik voor [gedaagde] gewerkt en moet ook nog een aanzienlijk bedrag ontvangen van deze meneer. Zelf denk ik dat [gedaagde] en zijn accountant de bv bewust onder water houden. [gedaagde] heeft inmiddels alle voorraden verkocht van [betrokkene 1] en waarschijnlijk de inkomsten daarvan in zijn holding staan. Indien u nog info heeft of wilt ontvangen zouden we uiteraard in contact kunnen blijven.”
Uit de inhoud van deze e-mail blijkt dat [betrokkene 8] wel de behoefte heeft om [gedaagde] in een kwaad daglicht te stellen bij Dofoho, maar dat hij geen concrete uitleg geeft over de afwikkeling van deze leveranties en de wijze waarop Feetz met de facturen is omgegaan. hoewel hij indertijd verantwoordelijk was voor de verkopen binnen Feetz. De financiële uitdraai waar [betrokkene 8] over schrijft is niet bij de mail gevoegd, zodat niet valt te controleren waar dit precies betrekking op heeft.
4.13.
Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie kan worden afgeleid dat pas in 2017 in het kader van het opmaken van de jaarrekening 2015 en 2016 tussen [betrokkene 5] en [betrokkene 9] voor het eerst over openstaande facturen is gesproken. Vanaf oktober 2017 wordt de vraag vanuit Dofoho aan Feetz om de openstaande facturen na te kijken gesteld. [betrokkene 9] laat medio oktober 2017 weten dat hij er mee bezig is maar dat hij denkt dat het niet helemaal klopt, onder toevoeging
dat er in het verleden met/door de heer [betrokkene 8] nogal wat ‘fouten’ zijn gemaakt en dat het wel wat tijd nodig heeft om dat precies uit te zoeken..
Hoewel uit de verdere e-mailwisseling blijkt dat er in 2017 veelvuldig tussen Dofoho ([betrokkene 5]) en Feetz ([betrokkene 9]) is gecorrespondeerd over de openstaande facturen waar het hier om gaat, en het in de loop van 2017 ook wel duidelijk werd dat er iets niet klopte, blijkt niet dat [gedaagde] toen om uitleg is gevraagd.
Ook is niet gesteld of gebleken dat Dofoho Feetz terzake in gebreke heeft gesteld. In november 2017 heeft [betrokkene 5] wel opgemerkt dat [betrokkene 1] anders invorderingsmaatregelen zou moeten gaan treffen, maar niet is gesteld of gebleken dat dit op enig moment is gebeurd.
4.14.
Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat [betrokkene 1] zich als meerderheidsaandeelhouder bepaald niet zo afzijdig heeft gehouden als hij nu wil doen voorkomen. Hij heeft -al dan niet via zijn medewerkers in China- veelvuldig met [betrokkene 8] gecorrespondeerd. Verder heeft hij de liquiditeit van Feetz in 2016 en 2017 als het hem uitkwam ook voor andere doeleinden gebruikt, door [gedaagde] te vragen betalingen voor te schieten voor goederen die [betrokkene 1] in privé wenste in te voeren vanuit Europa naar China.
Dit ging onder andere om (badkamer)sanitair, vloer- en wandtegels en een houten vloer. Weliswaar zijn er op een later tijdstip bedragen terugbetaald aan Feetz, maar de wijze waarop [betrokkene 1] zich ten aanzien van de liquiditeit in Feetz opstelde past niet in het beeld van een belanghebbende aandeelhouder die op afstand stond en het ondernemen aan [gedaagde] als bestuurder overliet.
4.15.
Vanaf eind 2018 wordt erover gesproken dat [gedaagde] wil stoppen met Feetz en wordt onderzocht of [betrokkene 1] Feetz wil overnemen of kan instemmen met liquidatie van de vennootschap. Dat is uitgemond in de bespreking die is gehouden op 16 april 2019 (zie r.o. 2.8).
Bij die bespreking werd [betrokkene 1] vertegenwoordigd door mr. [betrokkene 7]. Tijdens die bespreking is ook gesproken over deze facturen. [gedaagde] heeft toen verklaard dat hij zelf niet bekend was met die containers, dat hij die containers zelf ook nooit gezien heeft, dat hij de goederen ook nooit had besteld en dat hij pas op de hoogte raakte met de kwestie toen er werd gevraagd om betaling van die facturen. Namens [betrokkene 1] heeft mr. [betrokkene 7] met die uitleg genoegen genomen en ingestemd met de liquidatie van Feetz. Bij de vaststelling van de jaarrekeningen 2017 en 2018 op 17 april 2019 door [betrokkene 1] en [gedaagde] is aan het bestuur decharge verleend voor het gevoerde beleid.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zich onder de hiervoor geschetste omstandigheden alleen dan niet op de verleende decharge kan beroepen als tegenover betwisting voldoende vaststaat dat deze is verleend op basis van onjuiste informatie.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de stellingen van Dofoho op dat punt hoge eisen mogen worden gesteld. De enkele omstandigheid dat Pieter als formeel bestuurder verantwoordelijk was voor de gang van zaken binnen de onderneming, en daarmee ook voor de kwaliteit van de administratie, is
in casuonvoldoende.
Daarvoor is in het bijzonder van belang dat op grond van het geheel van feiten en omstandigheden, als blijkens uit de stukken en de daarop gegeven toelichtingen, aannemelijk moet worden geacht:
  • dat de de onderneming door [betrokkene 1] is opgezet en geëxploiteerd als eigen vehikel,
  • dat [gedaagde] tot aan de liquidatie van Feetz onbezoldigd als (formeel) directeur heeft gewerkt, maar de dagelijkse bedrijfsvoering, met wetenschap en instemming van [betrokkene 1], aan anderen over liet,
  • dat [betrokkene 1] over het wel en wee van de onderneming ook nauwelijks met [gedaagde] communiceerde,
  • dat [betrokkene 1] zich als meerderheidsaandeelhouder van Feetz feitelijk gedroeg als ultimate beneficial owner, die met zijn eigen financiële man zicht hield op de gang van zaken en, naar aannemelijk is, en met [betrokkene 8] binnen Feetz een soort zetbaas had rondlopen, die geneigd was om naar hem te luisteren,
Uit niets blijkt dat [betrokkene 1] als initiatiefnemer en belangrijkste belanghebbende ooit de moeite heeft genomen om [gedaagde] aan te spreken op het niet of onvoldoende aanwezig zijn van een behoorlijk ingeregeld proces van financiële verantwoording aan de aandeelhouders.
Dat proces lijkt ook van meet af aan te hebben ontbroken.
4.17.
Tegen deze achtergrond wordt geoordeeld dat Dofoho onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd om het gemaakte verwijt aan [gedaagde] te onderbouwen.
Met de overvloedig overgelegde emails kan men vele kanten op. Deze zijn ook niet zodanig van toelichting voorzien dat zij kunnen bijdragen tot het vérstrekkende verwijt dat Dofoho [gedaagde] maakt.
Uit de mails kan in ieder geval wel worden afgeleid dat [betrokkene 1] via zijn financiële man ruim voor de vergadering waarin de decharge is verleend tot in detail op de hoogte is gesteld welke facturen zich in de administratie bevonden. Van die facturen is er één door [gedaagde] getekend. Dat de rest ook door hem is getekend staat niet vast. Reeds hierom is niet aannemelijk dat de verklaring die [betrokkene 7] van [gedaagde] bevestigd heeft willen krijgen spoort met wat [gedaagde] tijdens de vergadering heeft gezegd. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen hiervoor bepaald niet uitgesloten dat de lezing die in 2.12 is weergegeven een diepere relatie met de werkelijkheid heeft.
4.18.
De rol die [betrokkene 8] in het geheel heeft gespeeld is mistig gebleven. In het licht van de opmerking van [betrokkene 10] (Feetz) dat [betrokkene 8] ‘fouten’ heeft gemaakt kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 8] zelf een actieve rol heeft gespeeld met betrekking tot deze containers en de daaraan verbonden facturen. In ieder geval is niets concreet aangevoerd waaruit blijkt dat [gedaagde] bij de gang van zaken daadwerkelijke betrokkenheid heeft gehad.
In dit verband is ook van belang dat, naar de rechtbank aannemelijk acht, [betrokkene 8] nog steeds werkzaam is voor [betrokkene 1], althans met hem een zakelijke relatie heeft.
De sub 4.12 weergegeven email bevat een krachtige aanwijzing dat [betrokkene 8] en [gedaagde] met elkaar gebrouilleerd zijn geraakt, mogelijk omdat zijn dienstverband bij Feetz door [gedaagde] niet is verlengd. Het is dan ook niet denkbeeldig dat [betrokkene 8] met zijn verklaring vooral zijn eigen straatje heeft willen schoonvegen en/of zijn relatie met [betrokkene 1] heeft willen veiligstellen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van [betrokkene 8] onvoldoende overtuigend voor een ander oordeel.
4.19.
Het voorgaande brengt mee dat niet op voldoende solide gronden kan worden vastgesteld dat de decharge op grond van onjuiste informatie is verleend, hetgeen meebrengt dat de vorderingen van Dofoho niet toewijsbaar zijn. Deze zullen worden afgewezen. Dofoho zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
vastrecht € 1.639,00
salaris advocaat
€ 6.227,50(2,5 punten x € 2.491,-)
Totaal € 7.866,50

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dofoho tot betaling aan [gedaagde] van € 7.866,50 ter zake van de proceskosten;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155