ECLI:NL:RBNHO:2021:12183

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
15.191320.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

Op 24 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in P.I. Utrecht, werd beschuldigd van het invoeren van 4.651,2 gram cocaïne op 18 juli 2021 te Schiphol, samen met haar echtgenoot en hun kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de invoer van de cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het invoeren van de cocaïne, gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en haar echtgenoot, alsook op berichtenverkeer dat op de telefoon van de verdachte was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot, en dat de verdachte ook een actieve rol had gespeeld in de invoer van cocaïne door een medeverdachte. De rechtbank achtte het ten laste gelegde medeplegen bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte, en de impact op haar minderjarige kinderen. De verdachte had eerder al een straf voor een opiumdelict en de rechtbank vond dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/191320-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboortedatum]
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 18 juli 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
- de onder de reeds veroordeelde (slikker) [medeverdachte 1] , 15-042303-21 aangetroffen hoeveelheid (te weten 902.5 gram) cocaïne en/of
- de in de koffers van [kind 1] en/of [verdachte ] en/of [kind 2] aangetroffen hoeveelheid (te weten 3748,7 gram) cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de invoer van de cocaïne. Ook is onvoldoende bewijs voorhanden dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de drugs aangetroffen in de koffers
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 18 juli 2021 met een vlucht vanuit Curaçao samen met haar man, medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [echtgenoot] ), en hun kinderen op Schiphol is gearriveerd en dat na controle is gebleken dat er 3.748,7 gram cocaïne zat in de koffers die de verdachte en haar gezin met zich voerden. Eén van de koffers is van de verdachte, één van [echtgenoot] en één koffer bevatte een bagagelabel met de naam van één van hun kinderen.
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat een passagier die per vliegtuig bagage vervoert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat van zulke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en overweegt in dat verband het volgende.
De verdachte is met haar gezin van Curaçao naar Nederland gereisd met koffers waarin drugs zaten. Hetgeen de verdachte verklaart over hoe de koffers van het gezin zijn ingepakt, komt op cruciale onderdelen niet overeen met de verklaring van [echtgenoot] op dat punt. De verdachte heeft verklaard dat [echtgenoot] de koffers heeft gekocht, terwijl [echtgenoot] verklaart de koffers te hebben gekregen van een Colombiaan. Volgens de verdachte hebben zij en [echtgenoot] de koffers samen ingepakt. Zij heeft de kleding opgevouwen en [echtgenoot] heeft de kleding in de koffers gelegd. [echtgenoot] heeft echter verklaard dat hij zijn eigen koffer heeft ingepakt en dat de verdachte de andere twee koffers heeft ingepakt. Verder blijkt uit de verklaring van de tante van de verdachte, [getuige 1] , dat de verdachte kort na de ontdekking van de drugs in de koffers tegen haar (de tante) heeft gezegd dat zij geen geld hadden op Curaçao en dat ze dit moesten doen, omdat ze een beter leven wilden. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Voorts is op een telefoon die de verdachte in gebruik had berichtenverkeer aangetroffen met een contact onder de naam ‘ [contactnaam] ’. Uit dit berichtenverkeer leidt de rechtbank af dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de koffers en dat zij, zodra zij na haar aanhouding in vrijheid werd gesteld, hierover verantwoording heeft afgelegd aan dit contact. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor deze feiten en omstandigheden.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verdachte opzet heeft gehad op het invoeren van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in alle drie de koffers.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of bij de invoer van de cocaïne door de verdachte sprake is geweest van medeplegen, in die zin dat zij dit tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gedaan zoals aan haar is ten laste gelegd.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien komt vast te staan dat bij het begaan van een feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer andere daders. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid en de rol van de verdachte en anderen bij de invoer van cocaïne het volgende af.
De verdachte en haar echtgenoot [echtgenoot] zijn samen naar Nederland gereisd met elk een eigen koffer. In beide koffers zat op dezelfde manier cocaïne in het frame verstopt. Ook zaten er drugs in de koffer van één van de meegereisde minderjarige kinderen van de verdachte en [echtgenoot] , waarbij de cocaïne eveneens op dezelfde manier in het frame was verstopt. Blijkens de verklaringen van de verdachte en [echtgenoot] hebben zij samen de koffers ingepakt. Zoals hierboven al overwogen, volgt uit de verklaring van de tante van de verdachte dat de verdachte, kort nadat de cocaïne in de koffers was aangetroffen, heeft gezegd dat
zijdit moesten doen, omdat
zegeen geld hadden en een beter leven wilden (cursivering door de rechtbank).
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [echtgenoot] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van de drugs aangetroffen onder [medeverdachte 2]
Vast staat dat [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op 18 juli 2021 met de verdachte en haar gezin meereisde van Curaçao naar Schiphol en dat hij bij aankomst in Nederland 902,5 gram aan bolletjes met cocaïne bleek te hebben geslikt. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar pleegbroer is, die zij “ [bijnaam] ” noemt.
Wat betreft het ten laste gelegde medeplegen door de verdachte ten aanzien van de door [medeverdachte 2] ingevoerde cocaïne overweegt de rechtbank - met toepassing van het hiervoor genoemde beoordelingskader voor medeplegen - als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen analyse telecom blijkt dat de verdachte op 8 juli 2021 een voicebericht aan [medeverdachte 2] heeft verzonden met de mededeling dat ‘het plan’ veranderd is en dat hij met haar mee gaat. Daarnaast leidt de rechtbank uit dit proces-verbaal af dat de verdachte instructies geeft aan [medeverdachte 2] over wat hij moet zeggen bij de douane om ontdekking te voorkomen. Zo moest [medeverdachte 2] van de verdachte de antwoorden leren op vragen als “Wie komt jou ophalen? Waar ga je verblijven? Wat ben je komen doen?”. De verdachte instrueert [medeverdachte 2] dat hij moet verklaren op vakantie te zijn en in Den Haag bij de tante van de verdachte te zullen verblijven. Ten slotte blijkt uit het genoemde proces-verbaal dat de verdachte een tandenborstel en tandpasta voor [medeverdachte 2] zou meenemen in het vliegtuig, zodat [medeverdachte 2] zijn tanden in het toilet van het vliegtuig kon poetsen en dat het nadrukkelijk de bedoeling van de verdachte was dat die tandenborstel en tandpasta in het toilet van het vliegtuig zouden worden achtergelaten. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij de opsporing van bolletjesslikkers door de marechaussee zogenoemde slikkerscriteria worden gehanteerd, die een rol spelen bij het ontstaan van een vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Een adem die ruikt naar ontlasting is een van de slikkerscriteria. Door het poetsen van de tanden kan deze geur gemaskeerd worden. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [medeverdachte 2] actief heeft geïnstrueerd op welke manier [medeverdachte 2] ontdekking van het slikken van de bolletjes met cocaïne moest voorkomen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een zodanige intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte aan de invoer van cocaïne door [medeverdachte 2] dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om te kunnen spreken van medeplegen. De verdachte zal daarom ook worden veroordeeld voor het medeplegen van de door [medeverdachte 2] ingevoerde cocaïne.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 18 juli 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
- de onder [medeverdachte 1] aangetroffen 902.5 gram cocaïne en
- de in de koffers van [kind 1] en [verdachte] en [kind 2] aangetroffen 3748,7 gram cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achtendertig maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat in strafmatigende zin rekening dient te worden gehouden met de beperkte rol die de verdachte heeft gehad bij het plegen van het feit en met de omstandigheid dat haar detentie de verdachte zwaar valt, mede nu zij daardoor van haar minderjarige kinderen is gescheiden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk invoeren van in totaal ruim 4,6 kilo cocaïne, verstopt in koffers die zij met haar gezin vervoerde en in het lichaam van een medeverdachte die met haar en haar gezin meereisde. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Daar komt bij dat de verdachte en haar man hun kinderen van 5 en 13 jaar hebben ingezet bij de invoer van de cocaïne door hen mee te nemen op reis en ook in de koffer van één van hen cocaïne te verbergen. Dat het gezin in Nederland zou verblijven voor vakantie is niet aannemelijk geworden. Daarom kan aangenomen worden dat de verdachte en haar medeverdachten als gezin op reis zijn gegaan om niet de aandacht te trekken van de douane en de kans op ontdekking te verkleinen. Dit getuigt van een zekere doortraptheid. Beide kinderen zijn getuige geweest van de aanhouding van hun ouders, wat voor hen een schokkende gebeurtenis zal zijn geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting geen inzicht getoond in de laakbaarheid van haar handelen. Het beroep dat zij heeft gedaan op het belang van haar kinderen komt gelet op het voorgaande onwaarachtig over. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rol van de verdachte bij de invoer van de cocaïne is, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet zodanig beperkt geweest dat daarmee in strafverminderende zin rekening behoort te worden gehouden.
Vanwege de ernst van het delict komt alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als sanctie in aanmerking.
Oriëntatiepunten
Bij de invoer van een hoeveelheid van 4.000 tot 6.000 gram cocaïne, gaan de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 september 2021 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (te weten in 2013) voor een opiumdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 december 2021 van [getuige 2] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Oordeel van de rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 [zesendertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. C.W.M. Giessen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2021.
mr. C.W.M. Giesen en mr. M.C.J. Lommen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.