ECLI:NL:RBNHO:2021:12182

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
15.191091.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne-invoer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. De verdachte werd ervan beschuldigd 3.748,7 gram cocaïne te hebben ingevoerd op 18 juli 2021 te Schiphol, samen met zijn vrouw en kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze hoeveelheid cocaïne heeft binnengebracht in Nederland, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de koffers van zijn gezin. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Brugman, gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij onder druk stond van een Colombiaan om de cocaïne te smokkelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door samen met zijn gezin te reizen en hen in te zetten bij de smokkel, een bewuste keuze had gemaakt die getuigde van doortraptheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het medeplegen van de invoer van cocaïne werd bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/191091-21 (P)
Uitspraakdatum: 24 december 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel, HvB.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Brugman en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, advocaat te Groningen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 juli 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
- de onder de reeds veroordeelde (slikker) [medeverdachte 1] , 15-042303-21 aangetroffen hoeveelheid (te weten 902.5 gram) cocaïne en/of
- de in de koffers van [kind 1] en/of [echtgenote] en/of [kind 2] aangetroffen hoeveelheid (te weten 3748,7 gram) cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de invoer van de onder [medeverdachte 1] (hierna: [zwager] ) aangetroffen cocaïne, omdat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van bollen met cocaïne in het lichaam van [zwager] . Ten aanzien van de invoer van de cocaïne in de koffers heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van één kilo en niet op de overige hoeveelheid. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen, zodat hij vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde medeplegen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van bollen met cocaïne in het lichaam van [zwager] , laat staan dat ten aanzien van de invoer van die cocaïne sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [zwager] en/of de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [echtgenote] ).
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 18 juli 2021 met een vlucht uit Curaçao samen met zijn vrouw [echtgenote] en hun kinderen op Schiphol is gearriveerd en dat na controle is gebleken dat er 3.748,7 gram cocaïne zat in de koffers die de verdachte en zijn gezin met zich voerden. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er één kilo cocaïne in zijn koffer zat, maar dat hij niet wist dat ook in de andere twee koffers cocaïne was verborgen.
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat een passagier, die per vliegtuig bagage vervoert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat van zulke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en overweegt in dat verband het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij naar aanleiding van een aanrijding een schuld had bij een Colombiaan, onder druk van die Colombiaan heeft besloten om ter vereffening van die schuld cocaïne te smokkelen. De Colombiaan heeft de drie koffers, waarin uiteindelijk op 18 juli 2021 de cocaïne is aangetroffen, gelijktijdig aan de verdachte geleverd. Volgens de verdachte heeft de Colombiaan verklaard dat in één van de koffers cocaïne in het frame verstopt zat. De verdachte is vervolgens met de drie door de Colombiaan geleverde koffers naar Nederland gereisd. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat niet alleen in zijn eigen koffer cocaïne was verborgen, maar dat dit ook gold voor de andere twee door de Colombiaan geleverde koffers. Tevens heeft de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er in totaal meer dan één kilo cocaïne in de drie koffers was verstopt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat, toen hij de koffers ontving van de Colombiaan, alleen in zijn eigen koffer een metalen frame zat en dat de andere twee koffers geen frame hadden. De andere frames zouden op het vliegveld buiten zijn medeweten in de koffers zijn gestopt. De rechtbank acht dit door de verdachte geschetste scenario onaannemelijk. De verdachte heeft bij geen van de drie verhoren een beroep gedaan op dit scenario en heeft dat pas voor het eerst naar voren gebracht op de terechtzitting. Bovendien heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij “het ijzer wel zag, maar dat alle koffers dit hadden” (dossierpagina 49). Ten slotte is het onaannemelijk dat de door de verdachte genoemde Colombiaan één koffer aflevert met drugs in het frame en dat het frame met cocaïne in de andere twee koffers pas op het vliegveld heimelijk in de koffers wordt gemonteerd. De rechtbank concludeert daarom dat de verdachte opzet heeft gehad op het invoeren van de totaal aangetroffen hoeveelheid cocaïne in alle drie de koffers tezamen.
Medeplegen
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer andere daders. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte, zijn echtgenote [echtgenote] , geen weet heeft gehad van de drugssmokkel naar Nederland. Vast staat echter, dat de verdachte en [echtgenote] samen naar Nederland zijn gereisd, elk met een eigen koffer. In beide koffers zat op dezelfde manier cocaïne in het frame verstopt. Ook zaten er drugs in de koffer van één van de twee meegereisde minderjarige kinderen van de verdachte en [echtgenote] , waarbij de cocaïne in dat koffer eveneens op dezelfde manier in het frame was verstopt. Blijkens de verklaringen van de verdachte en [echtgenote] hebben zij samen de koffers ingepakt. De tante van [echtgenote] , getuige [getuige] , heeft verklaard dat zij kort nadat de cocaïne in de koffers was aangetroffen van [medeverdachte 2] heeft gehoord dat “
zijgeen geld hadden op Curaçao en dat
zijdit moesten doen,
zewilden een beter leven” (cursivering door de rechtbank).
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, de in de koffers van [kind 1] en [echtgenote] en [kind 2] aangetroffen 3748,7 gram cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op psychische overmacht en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte consequent heeft verklaard over een geldschuld die hij had bij een Colombiaan. De Colombiaan heeft de verdachte bedreigd en onder druk gezet om ter vereffening van die schuld cocaïne te transporteren.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt, omdat de verdediging het verweer onvoldoende heeft onderbouwd en dit scenario tevens onvoldoende aannemelijk is te achten op basis van het procesdossier.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het verhaal van de verdachte dat hij de cocaïne zou hebben meegenomen vanwege een schuld bij een Colombiaan vindt geen bevestiging in andere stukken van het dossier en evenmin in de verklaring van zijn echtgenote, medeverdachte [echtgenote] . Indien en voor zover het door de verdachte geschetste scenario over de schuld aan de Colombiaan juist zou zijn, geldt bovendien dat hetgeen door de verdachte is gesteld over de (be)dreiging door deze Colombiaan onvoldoende is om te kunnen concluderen dat op basis daarvan een drang in het leven is geroepen waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tweeëndertig maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de straf zoals opgenomen in de oriëntatiepunten dient te worden gematigd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk invoeren van in totaal ruim 3,7 kilo cocaïne, verstopt in koffers die hij met zijn gezin vervoerde. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Daar komt bij dat de verdachte en zijn vrouw hun kinderen van 5 en 13 jaar hebben ingezet bij de invoer van de cocaïne door hen mee te nemen op reis en ook in de koffer van één van hen cocaïne te verbergen. Dat het gezin in Nederland zou verblijven voor vakantie is niet aannemelijk geworden. Daarom kan aangenomen worden dat de verdachte en zijn medeverdachte als gezin op reis zijn gegaan om niet de aandacht te trekken van de douane en de kans op ontdekking te verkleinen. Dit getuigt van een zekere doortraptheid. Beide kinderen zijn getuige geweest van de aanhouding van hun ouders, wat voor hen een schokkende gebeurtenis zal zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Vanwege de ernst van het delict komt alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als sanctie in aanmerking.
Oriëntatiepunten
Bij de invoer van een hoeveelheid van 3.000 tot 4.000 gram cocaïne, gaan de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder (te weten in 2012) voor een opiumdelict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Nu de rechtbank tot bewezenverklaring van een kleinere hoeveelheid cocaïne komt dan de officier van justitie, zal aan de verdachte een gevangenisstraf van kortere duur worden opgelegd dan geëist.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
  • artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 [dertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. C.W.M. Giessen en mr. M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Jansen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2021.
mr. C.W.M. Giessen en mr. M.C.J. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.