In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. De verdachte werd ervan beschuldigd 3.748,7 gram cocaïne te hebben ingevoerd op 18 juli 2021 te Schiphol, samen met zijn vrouw en kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk deze hoeveelheid cocaïne heeft binnengebracht in Nederland, ondanks zijn verweer dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de koffers van zijn gezin. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. C.M. Brugman, gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank verwierp het beroep op psychische overmacht, omdat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij onder druk stond van een Colombiaan om de cocaïne te smokkelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door samen met zijn gezin te reizen en hen in te zetten bij de smokkel, een bewuste keuze had gemaakt die getuigde van doortraptheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het medeplegen van de invoer van cocaïne werd bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.