3.3.2Bewijsoverweging feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 februari 2021 zijn [naam 1] en [naam 2], de medeverdachten van verdachte, samen vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. Zij zijn hier aangehouden en in en op hun lichamen is cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1.107,70 gram. In de telefoon van [naam 1] zijn verwijderde Whatsapp-gesprekken aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer]. In een verwijderd gesprek heeft [naam 1] op 19 februari 2021 COVID-19 testuitslagen en afbeeldingen van de paspoorten van zichzelf en [naam 2] gestuurd, alsmede een instapkaart op haar naam voor de vlucht van Aruba naar Curaçao op diezelfde dag. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft verzocht om een foto van [naam 1] en [naam 2] zodat diegene weet hoe zij waren gekleed. Verder blijkt uit de Whatsapp-gesprekken dat [naam 1] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] bijna dagelijks contact hadden. Er zijn tussen 19 en 22 februari 2021 in Whatsapp 63 audiobestanden verstuurd en er zijn meerdere telefoongesprekken via Whatsapp gevoerd.
De verdachte is degene die contact met [naam 1] heeft onderhouden
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in de periode rondom het tenlastegelegde aan hem toebehoorde. Hij ontkent echter dat hij contact met [naam 1] heeft gehad en schetst een alternatief scenario, te weten dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn werktelefoon is, die hij regelmatig achterliet in het pand van zijn (autopoets)bedrijf en dat meerdere personen beschikking konden hebben over zijn telefoon. Een van hen moet zijn telefoon hebben gebruikt en het contact met [naam 1] hebben onderhouden.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en overweegt hiertoe dat de verdachte pas ter terechtzitting het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht en daarvoor wisselende verklaringen heeft afgelegd over de vraag of het telefoonnummer [telefoonnummer] aan hem toebehoorde en of hij dit nummer in gebruik had. In het dossier is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de stelling van de verdachte dat een ander gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon en het contact met [naam 1] heeft onderhouden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meermalen, op verschillende dagen en tijdstippen, contact is geweest tussen het telefoonnummer [telefoonnummer] en [naam 1]. De rechtbank acht het onaannemelijk dat telkens een ander dan de verdachte contact met [naam 1] heeft gehad. Het verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte het contact met [naam 1] onderhouden.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. [naam 1] heeft verschillende documenten aan de verdachte gestuurd die nodig zijn voor een vlucht, waaronder afbeeldingen van de paspoorten van zichzelf en [naam 1], hun COVID-19 testuitslagen en een instapkaart. Ook heeft [naam 1] op verzoek van de verdachte een foto van haarzelf en [naam 2] aan hem gestuurd, zodat de verdachte wist hoe zij eruit zagen als zij vanuit Curaçao op Schiphol zouden arriveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat op de route Curaçao-Nederland veelvuldig cocaïne wordt gesmokkeld en dat er dankzij de beloofde, omvangrijke verdiensten geen tekort is aan koeriers. De door de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte modus operandi, die dikwijls wordt gebruikt bij de invoer van drugs door drugskoeriers, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte
wistdat [naam 1] en [naam 2] cocaïne Nederland in zouden voeren. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit af dat de verdachte meerdere opdrachten heeft gegeven aan [naam 1] en dat zij die opdrachten heeft opgevolgd. Uit de Whatsapp-gesprekken blijkt dat de verdachte een actieve en organiserende rol heeft gehad. Zonder zijn hulp hadden [naam 1] en [naam 2] niet naar Nederland kunnen reizen en de cocaïne niet kunnen invoeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens en tezamen en in vereniging met [naam 1] en [naam 2] cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals onder 1 primair is tenlastegelegd.