ECLI:NL:RBNHO:2021:12181

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
15.151388.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer van cocaïne en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De zaak werd behandeld in Haarlem door een meervoudige strafkamer. De verdachte, die gedetineerd was in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 25 februari 2021, samen met medeverdachten, en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne op 9 juni 2021 in Hoofddorp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 16 december 2021 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de feiten gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-gesprekken en getuigenverklaringen, geconcludeerd dat de verdachte een actieve rol had in de invoer van cocaïne. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij het delict voldoende om te spreken van medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf passend was gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/151388-21
Uitspraakdatum: 30 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij, op of omstreeks 25 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer hoeveelheden (559,46 gram en/of 548,24 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 februari 2021 tot en met 25 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Anna Paulowna, althans in Nederland en/of Curaçao en/of Aruba tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelheden (548,24 gram aangetroffen op 25 februari 2021 onder [naam 1] en/of 559,46 gram aangetroffen op 25 februari 2021 onder [naam 2]) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- een of meer anderen de gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (daartoe) tezamen en in vereniging, althans alleen,
- ( telefonische) contact(en) (al dan niet middels WhatsApp) met die [naam 1] en/of [naam 2] en /of andere mededader(s) gehad en/of gelegd en/of onderhouden en/instructies gegeven omtrent het vervoer van de cocaïne en/of
- ( telefonische) contact(en) (al dan niet middels WhatsApp) met die [naam 1] en/of [naam 2] en /of andere mededader(s) gehad met betrekking tot (het verloop van) de reis van en/of naar Curaçao en/of Nederland en/of (in het kader van die reis) van die [naam 1] foto’s ontvangen heeft van COVID-test-certificaten en/of paspoorten en/of die [naam 1] en/of [naam 2] en/of
- voor die [naam 1] en/of [naam 2] vliegtickets geboekt en/of betaald en/of laten boeken en/of betalen en/of
- contact gehad en/of gelegd en/of onderhouden met zijn medeverdachte(n), al dan niet om instructies en/of aanwijzingen te ontvangen en/of te geven/versturen en/of
- zich op 25 februari, zijnde de datum van aankomst van die [naam 1] en/of die [naam 2], naar Schiphol begeven teneinde die [naam 1] en/of die [naam 2] af te halen en/of
- op Schiphol contact gemaakt met die [naam 1] en/of die [naam 2];
Feit 2
hij, op of omstreeks 9 juni 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,1 en/of 1,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne en het onder 2 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Er zijn met het telefoonnummer van de verdachte berichten gestuurd aan de medeverdachten die de cocaïne hebben ingevoerd. De verdachte ontkent dat hij degene is geweest die deze berichten heeft gestuurd en dit kan op basis van het dossier ook niet worden vastgesteld. Daarom moet vrijspraak volgen.
Mocht de rechtbank wel bewezen achten dat de verdachte deze berichten heeft gestuurd, dan kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. Uit het dossier volgt namelijk niet dat de instructies in de berichten zagen op de invoer van cocaïne (harddrugs). Voorts kan de rol van de verdachte niet worden gekwalificeerd als medeplegen. Er was geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het bewijs van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Het bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 februari 2021 zijn [naam 1] en [naam 2], de medeverdachten van verdachte, samen vanuit Curaçao aangekomen op de luchthaven Schiphol. Zij zijn hier aangehouden en in en op hun lichamen is cocaïne aangetroffen met een totaalgewicht van 1.107,70 gram. In de telefoon van [naam 1] zijn verwijderde Whatsapp-gesprekken aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer]. In een verwijderd gesprek heeft [naam 1] op 19 februari 2021 COVID-19 testuitslagen en afbeeldingen van de paspoorten van zichzelf en [naam 2] gestuurd, alsmede een instapkaart op haar naam voor de vlucht van Aruba naar Curaçao op diezelfde dag. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft verzocht om een foto van [naam 1] en [naam 2] zodat diegene weet hoe zij waren gekleed. Verder blijkt uit de Whatsapp-gesprekken dat [naam 1] en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] bijna dagelijks contact hadden. Er zijn tussen 19 en 22 februari 2021 in Whatsapp 63 audiobestanden verstuurd en er zijn meerdere telefoongesprekken via Whatsapp gevoerd.
De verdachte is degene die contact met [naam 1] heeft onderhouden
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in de periode rondom het tenlastegelegde aan hem toebehoorde. Hij ontkent echter dat hij contact met [naam 1] heeft gehad en schetst een alternatief scenario, te weten dat de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn werktelefoon is, die hij regelmatig achterliet in het pand van zijn (autopoets)bedrijf en dat meerdere personen beschikking konden hebben over zijn telefoon. Een van hen moet zijn telefoon hebben gebruikt en het contact met [naam 1] hebben onderhouden.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig en overweegt hiertoe dat de verdachte pas ter terechtzitting het alternatieve scenario naar voren heeft gebracht en daarvoor wisselende verklaringen heeft afgelegd over de vraag of het telefoonnummer [telefoonnummer] aan hem toebehoorde en of hij dit nummer in gebruik had. In het dossier is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de stelling van de verdachte dat een ander gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon en het contact met [naam 1] heeft onderhouden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er meermalen, op verschillende dagen en tijdstippen, contact is geweest tussen het telefoonnummer [telefoonnummer] en [naam 1]. De rechtbank acht het onaannemelijk dat telkens een ander dan de verdachte contact met [naam 1] heeft gehad. Het verweer wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte het contact met [naam 1] onderhouden.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte (vol) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. [naam 1] heeft verschillende documenten aan de verdachte gestuurd die nodig zijn voor een vlucht, waaronder afbeeldingen van de paspoorten van zichzelf en [naam 1], hun COVID-19 testuitslagen en een instapkaart. Ook heeft [naam 1] op verzoek van de verdachte een foto van haarzelf en [naam 2] aan hem gestuurd, zodat de verdachte wist hoe zij eruit zagen als zij vanuit Curaçao op Schiphol zouden arriveren. Het is een feit van algemene bekendheid dat op de route Curaçao-Nederland veelvuldig cocaïne wordt gesmokkeld en dat er dankzij de beloofde, omvangrijke verdiensten geen tekort is aan koeriers. De door de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte modus operandi, die dikwijls wordt gebruikt bij de invoer van drugs door drugskoeriers, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte
wistdat [naam 1] en [naam 2] cocaïne Nederland in zouden voeren. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit af dat de verdachte meerdere opdrachten heeft gegeven aan [naam 1] en dat zij die opdrachten heeft opgevolgd. Uit de Whatsapp-gesprekken blijkt dat de verdachte een actieve en organiserende rol heeft gehad. Zonder zijn hulp hadden [naam 1] en [naam 2] niet naar Nederland kunnen reizen en de cocaïne niet kunnen invoeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens en tezamen en in vereniging met [naam 1] en [naam 2] cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zoals onder 1 primair is tenlastegelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Primair
hij, op 25 februari 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden (559,46 gram en 548,24 gram) van een materiaal bevattende cocaïne.
Feit 2
hij, op 9 juni 2021 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,1 gram en 1,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Primair
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging geen verweren gevoerd en/of opmerkingen gemaakt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging invoeren van cocaïne door twee koeriers met cocaïne in en op hun lichaam van Curaçao naar Nederland te laten reizen. De verdachte heeft hierbij een aansturende en onmisbare rol gehad, waarbij hij zelf niet het grootste risico liep. Ook heeft hij (een kleine hoeveelheid) cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Voorts plegen gebruikers van cocaïne niet zelden strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het (onder 1 primair) bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf van langere duur als straf in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de straf die voor de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd en met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Het beslag

De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat er twee mobiele telefoons van het merk Samsung onder de verdachte in beslag zijn genomen en niet zijn teruggegeven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan met behulp van de mobiele telefoon waarin de simkaart met het nummer [telefoonnummer] zat. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze mobiele telefoon dient te worden verbeurd verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de andere onder de verdachte in beslag genomen mobiele telefoon te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- Mobiele telefoon, merk Samsung (bevattende de simkaart met het nummer [telefoonnummer])
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
- Mobiele telefoon, merk Samsung
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. F.W. van Dongen en mr. S.J. Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2021.
Mr. Van Dongen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)