ECLI:NL:RBNHO:2021:1212

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
8094471 \ CV EXPL 19-15182
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor gemiste aansluitende vlucht door vertraging en buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens het missen van een aansluitende vlucht als gevolg van vertraging van de eerste vlucht van Amsterdam naar Zürich. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De feiten van de zaak tonen aan dat de passagier op 9 juni 2019 van Amsterdam via Zürich naar Bangkok wilde reizen. De vlucht van Amsterdam naar Zürich had echter vertraging, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Bangkok miste. De vervoerder, Swiss International Air Lines, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, waaronder een misdragende passagier en beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de passagier geen recht had op compensatie. De rechter wees de vordering van de passagier af en stelde vast dat de passagier ook de proceskosten moest vergoeden. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen niet te vermijden waren om vrijstelling van compensatie te rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8094471 \ CV EXPL 19-15182
Uitspraakdatum: 3 februari 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Thailand)
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Swiss International Air Lines A.G.
statutair gevestigd te Bazel (Zwitserland)
onder andere kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 21 augustus 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Zürich naar Bangkok op 9 juni 2019.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Zürich is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagiers is omgeboekt en met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Zij voert aan dat de vlucht gepland stond om 14:55 uur te vertrekken. De vlucht had echter 12 minuten vertraging vanwege de vertraging van de voorafgaande vlucht. Daarnaast kreeg de bemanning van de vlucht te maken met een misdragende passagier die door de politie van boord is gehaald, waardoor de vertraging met 33 minuten is opgelopen. Ook kreeg de vlucht meerdere malen een nieuwe slot opgelegd door de luchtverkeersleiding, vanwege opgelegde vertrekbeperkingen in verband met het weer op de plaats van bestemming, waardoor de vertraging met nog 23 minuten is opgelopen. De passagier kwam om 17:26 uur dan wel 17:28 uur in Zürich aan en heeft de aansluitende vlucht - die om 17:55 uur gepland stond - als gevolg hiervan gemist. De vervoerder heeft de passagier vervolgens omgeboekt naar de eerstvolgende vlucht met plaats naar Bangkok.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming te Bangkok. De vervoerder is derhalve op grond van de Verordening in beginsel gehouden de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat op de vlucht sprake was van een vliegveiligheidsprobleem, te weten een misdragende passagier die van het toestel moest worden verwijderd. De vervoerder heeft daartoe een rapport van de bemanning overgelegd waaruit volgt wat zich aan boord van het toestel heeft afgespeeld en dat de misdragende passagier door de politie uit het toestel is meegenomen. Uit het overgelegde flight report blijkt daarnaast dat van de gehele vertraging 33 minuten vertraging wordt toegerekend aan ‘Passenger Convenience’. De kantonrechter overweegt dan ook dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat tijdens de uitvoering van de vlucht sprake was van een misdragende passagier waardoor de vertraging met 33 minuten is opgelopen.
5.4.
De passagier stelt dat de vervoerder de vertraging had kunnen voorkomen door de misdragende passagier niet aan boord te laten gaan. Anders dan te stellen dat het bij het boarden al duidelijk moest zijn dat de misdragende passagier niet aan boord moest gaan heeft de passagier zijn stelling niet gemotiveerd. De kantonrechter volgt de passagier hierin dan ook niet. De kantonrechter oordeelt dat de noodzaak tot het uitzetten van een misdragende passagier een van buiten komende oorzaak betreft waarop de luchtvaartmaatschappij geen invloed kan uitoefenen. Er is derhalve geen sprake van een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. Gelet op bovenstaande vormt dit een buitengewone omstandigheid die niet door de vervoerder had kunnen worden voorkomen.
5.5.
De vervoerder heeft eveneens voldoende onderbouwd dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht. Het intrekken en het opleggen van een later slot kan worden gezien als een besluit van de luchtverkeersleiding ten aanzien van een specifiek vliegtuig op een specifieke dag in de zin van overweging 15 van de considerans van de Verordening, zodat het een buitengewone omstandigheid kan opleveren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder voldoende aangetoond dat luchtverkeersbeheer als gevolg van vertrekbeperkingen in verband met het weer op de plaats van bestemming meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd aan de vlucht. Dit deel van de vertraging is dan ook aan te merken als vertraging ontstaan vanwege buitengewone omstandigheden.
5.6.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist vanwege vertraging ontstaan door de buitengewone omstandigheden. De passagier stelt dat de vlucht om 17:33 uur in Zürich is aangekomen, dat de aansluitende vlucht om 18:34 uur is vertrokken en dat de minimale overstaptijd voor de vlucht 20 minuten bedraagt. De vervoerder voert hiertegenover aan dat de vlucht om 17:26 uur of 17:28 is aangekomen, dat de aansluitende vlucht om 18:10 uur is vertrokken (bij dupliek) en dat de minimale overstaptijd voor de vlucht te Zürich 30 minuten bedraagt. De kantonrechter overweegt dat de passagiers in beide scenario’s de aansluitende vlucht had kunnen halen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een instapweigering. Van de passagier mag worden verwacht dat hij hoe dan ook de aansluiting proberen te halen en zich zo snel mogelijk naar de betreffende gate begeeft om zich te melden. Dat hij dit heeft nagelaten dient niet voor rekening van de vervoerder te komen. De vordering op grond van artikel 7 van de Verordening wordt dan ook afgewezen. De nevenvorderingen treft hetzelfde lot.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 248,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter