In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines A.G. De passagier had een vordering ingesteld wegens het missen van een aansluitende vlucht als gevolg van vertraging van de eerste vlucht van Amsterdam naar Zürich. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.
De feiten van de zaak tonen aan dat de passagier op 9 juni 2019 van Amsterdam via Zürich naar Bangkok wilde reizen. De vlucht van Amsterdam naar Zürich had echter vertraging, waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Bangkok miste. De vervoerder, Swiss International Air Lines, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, waaronder een misdragende passagier en beperkingen opgelegd door de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de passagier geen recht had op compensatie. De rechter wees de vordering van de passagier af en stelde vast dat de passagier ook de proceskosten moest vergoeden. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor luchtvaartmaatschappijen om aan te tonen dat vertragingen niet te vermijden waren om vrijstelling van compensatie te rechtvaardigen.