ECLI:NL:RBNHO:2021:12113

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
C/15/308060 / FA RK 20-5239
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partnerbijdrage met betrekking tot de financiële situatie van de man en vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij hij stelde dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft deze ontwrichting niet betwist, waardoor het verzoek tot echtscheiding is toegewezen. De rechtbank heeft ook de onderhoudsbijdrage van de man aan de vrouw beoordeeld. De vrouw heeft een verzoek ingediend voor een partnerbijdrage van € 2.000 bruto per maand, terwijl de man betwistte dat de vrouw recht had op een dergelijke bijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een netto behoefte heeft van € 961 per maand, en dat de man voldoende draagkracht heeft om een partnerbijdrage van € 1.846 per maand te betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap behandeld, waarbij partijen het eens zijn geworden over de toedeling van de gezamenlijke bankrekening aan de vrouw en de waarde van de echtelijke woning. De rechtbank heeft partijen opgedragen om een taxatierapport van de woning te overleggen en heeft de man de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen onder bepaalde voorwaarden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn verplicht om de rechtbank te informeren over de waarde van de woning binnen een bepaalde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummers: C/15/308060 / FA RK 20-5239 en C/15/313832 / FA RK 21-1116
Beschikking d.d. 29 december 2021 betreffende de echtscheiding en de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. van der Roest, gevestigd te Hilversum,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.C. Mens, gevestigd te Hoofddorp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 september 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 oktober 2021;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 8 oktober 2021;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man van 11 oktober 2021;
- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 15 oktober 2021;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 15 november 2021;
- de brief van de advocaat van de man van 29 november 2021;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vrouw van 30 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen op verzoek van de rechtbank nog nadere stukken in het geding gebracht waarop zij over en weer hebben gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Scheiding
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
De vrouw heeft haar verzoek tot het voortgezet gebruik van de woning ter zitting ingetrokken.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
Het (ter zitting verminderde) verzoek van de vrouw betreffende de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) strekt tot vaststelling van een bijdrage van € 2.000 bruto per maand. De vrouw stelt dat zij, gezien haar opleidingsniveau en vanwege haar gezondheid, behoefte heeft aan een door de man te betalen aanvullende onderhoudsbijdrage.
Volgens de door de vrouw overgelegde behoeftelijst is haar behoefte minimaal € 2.470,07 netto per maand. Rekening houdend met eigen inkomsten van € 1.052 netto per maand, resteert volgens de vrouw voor haar een netto behoefte van € 1.448 per maand.
De vrouw schat de totale inkomsten van de man boven de € 100.000 bruto per jaar.
Uitgaande van een dergelijk inkomen moet de man in staat zijn € 2.000 bruto per maand partneralimentatie te betalen.
2.4.2.
De man heeft verweer gevoerd. Hij heeft tal van posten op de door de vrouw overgelegde behoeftelijst betwist. In de brief van 15 november 2021 neemt hij het standpunt in dat de netto behoefte van de vrouw niet hoger is dan € 2.220. Volgens de man moet ervan worden uitgegaan dat de vrouw gemiddeld 28 uur per week kan werken en dat haar inkomen € 1.385 per maand is. Haar aanvullende behoefte is dan € 835 per maand.
De man voert aan dat de vrouw zijn bruto jaarinkomen ten onrechte op meer dan € 100.000 inschat. Hij wijst op de overgelegde draagkrachtberekening waarvan de uitkomst is dat hij in staat is een partnerbijdrage van € 1.022 per maand te voldoen.
2.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021 hebben partijen afgesproken dat zij gaan proberen om over de onderwerpen die hen verdeeld houden, de partnerbijdrage en de waarde van de echtelijke woning, tot overeenstemming te komen. De advocaten hebben de rechtbank na de zitting bericht dat partijen het niet eens zijn geworden.
partnerbijdrage
2.4.4.
Het verzoek van de vrouw strekt, na vermindering, tot vaststelling van een partnerbijdrage van € 2.000 per maand.
2.4.5.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de behoefte van de vrouw. Volgens de door de vrouw overgelegde behoeftelijst is haar behoefte € 2.470,07. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw gezegd dat de vrouw de onroerende zaakbelasting van ca € 30 vergeten was en dat de totale behoefte op € 2.500 netto uitkomt. De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling en bij brief van
15 november 2021 tal van door de vrouw opgevoerde posten gemotiveerd betwist en concludeert dat de behoefte niet hoger kan zijn dan € 2.220 netto per maand.
2.4.6.
Gelet op de standpunten van partijen zal de rechtbank de behoefte van de vrouw in redelijkheid bepalen op het gemiddelde van € 2.470 en € 2.220, dit is € 2.345 per maand.
2.4.7.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de verdiencapaciteit van de vrouw en haar eigen inkomsten. De rechtbank stelt voorop dat de man de stellingen van de vrouw over haar opleiding en arbeidsverleden niet inhoudelijk heeft betwist. Op 13 oktober 2021 heeft de vrouw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met Bakkerij [Bakkerij] . Het contract is aangegaan tot en met 1 juni 2022 voor een aantal arbeidsuren gelegen tussen 24 - 32 per week. De vrouw heeft overgelegd een salarisstrook van periode 11 (14 oktober / 7 november 2021), waaruit blijkt dat de vrouw in die periode 87 uur gewerkt heeft en een salaris van 979,82 bruto ontving. Omdat de vrouw nog niet alle vier weken van deze periode in dienst was, geeft deze salarisstrook geen compleet beeld.
De rechtbank zal ervan uitgaan dat de vrouw 28 uur per week werkt tegen een uurloon van
€ 11,26. Haar bruto inkomen is dan € 315 per week, € 16.380 per jaar, inclusief vakantietoeslag is het jaarinkomen dan € 17.690. Netto is dit € 1.384 per maand.
2.4.8.
Gelet op het arbeidsverleden van de vrouw is de rechtbank van oordeel dat op dit moment redelijkerwijs niet van de vrouw verwacht kan worden 32 uur per week te werken.
Uitgaande van eigen inkomsten van de vrouw van € 1.384 per maand resteert een netto behoefte van € 961, bruto € 1.846.
2.4.9.
Tenslotte zijn partijen verdeeld over de draagkracht van de man. Volgens de door de man overgelegde berekening is hij in staat om de vrouw een bijdrage van € 1.022 te voldoen.
Ter zitting is uitgebreid met de man gesproken over de diverse bronnen waaruit de man inkomen geniet en over de door de man opgevoerde lasten.
De man geniet als IB ondernemer winst uit onderneming, hij ontvangt daarnaast een arbeidsongeschiktheidsuitkering en hij ontvangt inkomsten uit verhuur van bedrijfspanden.
De man werkt bij deze verhuur samen met familieleden van hem, deze samenwerking is ondergebracht in [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] .
2.4.10.
De huurinkomsten van de man vallen voor hem in box 3 en hij behoeft daarover derhalve niet separaat nog belasting af te dragen. De man heeft bij F9 formulier van 8 oktober 2021 een overzicht overgelegd van zijn huurinkomsten.
Uit het exploitatieoverzicht 2020 terzake verhuur “onroerende zaken [onroerende zaken] ” blijkt dat in 2019 bij een huuropbrengst van € 97.196 een winst werd gemaakt van € 73.272. Het aandeel van de man in die winst bedroeg 50%, derhalve € 36.636.
In 2020 is de huuropbrengst gestegen naar € 102.880,97. De winst is in dat jaar echter gezakt naar € 25.343,30. Het aandeel van de man in die winst bedroeg 50%, derhalve € 12.671.
Uit het exploitatieoverzicht 2020 terzake [Verhuurbedrijf] blijkt dat in 2019 bij een huuropbrengst van € 32.695 een winst werd gemaakt van € 24.545. Het aandeel van de man in die winst bedroeg 37,5%, derhalve € 9.202.
In 2020 is de huuropbrengst gestegen naar € 33.497. De winst is in dat jaar echter gezakt naar € 6.604,61. Het aandeel van de man in die winst bedroeg 37,5%, derhalve € 2.476.
2.4.11.
De man heeft terzake de daling van de winst in 2020 gesteld dat er ten behoeve van de verhuurde bedrijfspanden aan [adres] en [adres] groot onderhoud dient te worden verricht van totaal € 225.600 ex. Btw. Ter onderbouwing van deze kosten heeft de man een offerte d.d. 26 februari 2021 overgelegd van de firma [firma] . De vervaldatum van die offerte is 25 mei 2021. Voorts heeft de man overgelegd een niet gedateerde verklaring van Administratiekantoor [admininstatiekantoor] waarin staat dat door de eigenaren van [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] is besloten om vanaf het jaar 2020 een jaarlijkse reservering te doen voor groot onderhoud aan de panden. De reservering per jaar bedraagt € 60.000 en € 20.000. Vanwege deze reserveringen is de winst uit verhuur in 2020 gedaald ten opzichte van 2019, aldus de man.
2.4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man heeft nagelaten om voldoende inzicht te verschaffen in de financiële positie van [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] . Zo blijkt op geen enkele wijze de financiële noodzaak voor het -plots per 2020- op jaarbasis reserveren van totaal € 80.000,-. De man heeft ter zitting verklaard dat via [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] al vele (tientallen) jaren huur wordt ontvangen. [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] zijn professionele verhuurders, zodat mag worden aangenomen dat in de loop der tijd al is gereserveerd voor (groot) onderhoud. De man heeft desgevraagd op zitting aangegeven geen nadere informatie over de financiële positie van [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] te zullen geven omdat hij zijn mede verhuurders niet in deze kwestie wil betrekken.
2.4.13.
Nu de rechtbank de door de man gestelde noodzakelijke reservering en daarmee de inkomsten van de man welke hij via [Verhuurbedrijf] en [Verhuurbedrijf] ontvangt niet kan vaststellen, volgt de rechtbank de man niet in de berekening van zijn draagkracht.
2.4.14.
Daarbij komt nog dat de man als last heeft opgenomen een maandelijkse bijdrage van € 500 voor de inmiddels 21 jarige zoon van partijen [meerderjarige] . Nu de man echter niet heeft aangetoond dat hij maandelijks dit bedrag ten behoeve van [meerderjarige] besteedt, zal de rechtbank deze last voor de draagkrachtberekening buiten beschouwing laten. De rechtbank concludeert dat de man voldoende draagkracht heeft om een partnerbijdrage van € 1.846 te betalen en zal aldus beslissen.
2.5.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.5.1.
Partijen hebben over en weer verzoeken ingediend betreffende de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap.
2.5.2.
De eenvoudige gemeenschap bestaat uit
-de echtelijke woning aan [adres] . De woning is gefinancierd middels de navolgende hypothecaire leningen:
1. [lening] Aflossingsvrij, nummer [nummer] , saldo € 68.174;
2. [lening] Aflossingsvrij, nummer [nummer] , saldo € 17.050.
Voorts is er een bankrekening bij de [bank] met nummer [nummer] welke op naam van beide partijen staat.
2.5.3.
De man heeft verzocht om terzake de eenvoudige gemeenschap de wijze van verdeling te gelasten. De vrouw heeft daar geen verweer tegen gevoerd.
2.5.4.
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw, ter afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden in het kader van de verdeling van de eenvoudige gemeenschap een vergoedingsrecht jegens de man heeft van € 54.767,71.
2.5.5.
Partijen zijn het er ook over eens dat de gezamenlijke [bank] bankrekening aan de vrouw wordt toegedeeld, en onder haar naam wordt voortgezet, voorzover de rechtbank begrijpt zonder verdere verrekening van het saldo.
2.5.6.
Het geschil tussen partijen over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap spitst zich toe op de vraag voor welke waarde de woning in de verdeling betrokken moet worden. De man gaat uit van een waarde van € 580.000. Hij betwist de door de vrouw voorgestelde waarde € 700.000. De man heeft een makelaar voorgesteld die de waarde kan bepalen.
De vrouw stemt in met toedeling van de woning aan de man. Volgens haar is de waarde van de woning echter ca. € 700.000 en moet de woning getaxeerd worden. Zij maakt bezwaar tegen de door de man voorgestelde makelaar en stelt een andere makelaar voor.
2.5.7.
Naar aanleiding van de standpunten van partijen terzake de waardering van de woning heeft de rechtbank navraag bij de advocaten gedaan. Zij hebben de rechtbank desgevraagd laten weten dat zij er de voorkeur aan geven dat de rechtbank een makelaar kiest welke middels taxatie de waarde van de echtelijke woning kan bepalen.
2.5.8.
De rechtbank beveelt partijen ex. artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) om de rechtbank nader te informeren over de waarde van de woning per datum van de uit te voeren taxatie, dit middels het overleggen van een taxatierapport van [Makelaardij] Makelaardij B.V te [plaats] . Partijen dienen over en weer hun volle medewerking te verlenen aan de makelaar bij de uitvoering van de taxatie. Indien partijen bij de taxatie aanwezig willen zijn dan dienen zij elkaar daartoe in de gelegenheid te stellen.
2.5.9.
Nadat het taxatierapport is opgesteld dient de man zich bij akte uit te laten over de vraag of hij de woning binnen 3 maanden na de taxatie overneemt onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de hypothecaire schulden en met vergoeding aan de vrouw van haar aandeel in de overwaarde.
2.5.10.
Indien de man niet aan deze voorwaarde voldoet, dient de woning alsnog aan een derde te worden verkocht, met tussenkomst van [Makelaardij] Makelaardij B.V. te [plaats] . In dat laatste geval dient de verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van de door beide partijen gezamenlijk te dragen makelaarskosten, ter aflossing van de hypothecaire schuld te worden aangewend.
2.5.11.
Zowel bij overname van de woning door de man als bij verkoop aan een derde zal van de overwaarde van de woning eerst het bedrag van € 54.767,71, het vergoedingsrecht van de vrouw, aan de vrouw worden uitgekeerd. De resterende overwaarde van de woning dienen partijen bij helfte te delen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 1.846 per maand, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
verklaart deze beschikking wat de partnerbijdrage betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
beveelt partijen ex. artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) om de rechtbank binnen 4 weken na heden, derhalve uiterlijk op 26 januari 2022, nader te informeren over de waarde van de woning per datum van de uit te voeren taxatie, dit middels het overleggen van een taxatierapport van [Makelaardij] Makelaardij B.V te [plaats] ;
3.5.
draagt de man op om zich uiterlijk op 9 februari 2022 bij akte uit te laten over de vraag of hij de woning binnen 3 maanden na 9 februari 2022 overneemt onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake de hypothecaire schulden en met vergoeding aan de vrouw van haar aandeel in de overwaarde;
3.6.
stelt de vrouw in de gelegenheid om uiterlijk op 23 februari 2022 bij akte te reageren op hetgeen de man naar voren heeft gebracht in zijn akte;
3.7.
houdt de zaak voor het overige
pro-forma aan tot 23 februari 2022en bepaalt dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voorgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 29 december 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.