Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de (voorwaardelijke) conclusie van antwoord waarbij voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid wordt opgeworpen;
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.De feiten
Op 1 maart 2019 zijn Cime Capital en F4F, vooruitlopend op de totstandkoming van een Investment Agreement, een Framework Service Agreement (hierna ook: de FSA) overeengekomen. Artikel 10 van de FSA luidt als volgt:
“33. This Agreement shall in all respects be governed by and construed in accordance with Swiss law.34. The courts of Zurich in the Canton of Zurich shall have exclusive jurisdiction for any and all disputes arising out of or in connection with this Agreement.”2.5. Op 12 april 2019 is een Loan Agreement tussen Cime EE en F4F tot stand gekomen (hierna: de leningsovereenkomst). Artikel 6 van de leningsovereenkomst luidt als volgt:
“The validity, construction, and performance of this Loan Agreement shall be interpreted in accordance with and governed in all respects by the laws of Switzerland.”2.6. Cime EE heeft op dezelfde dag een bedrag van € 30.000,00 aan F4F betaald.*
“83. This Agreement shall in all respects be governed by and construed in accordance with Swiss law.84. The courts of Zurich in the Canton of Zurich shall have exclusive jurisdiction for any and all disputes arising out of or in connection with this Agreement.”
Cime Capital en F4F hebben de Investment Agreement niet ondertekend.
2.11. Bij brieven van 27 en 31 maart 2020 hebben Cime EE respectievelijk Cime EP verzocht de bedragen van € 30.000,00 respectievelijk € 17.208,78 terug te betalen. F4F heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
3.De vordering in de hoofdzaak
a. aan Cime EE te voldoen een bedrag van € 30.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente (Zwitsers recht) van 5% vanaf 12 april 2019 tot de dag van algehele voldoening;
b. aan Cime EE te voldoen een bedrag van € 17.208,78 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
c. tot betaling van de proceskosten (met inbegrip van de beslagkosten) van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten.
Aan de vordering onder b. legt Cime EE twee onverschuldigde betalingen ten grondslag. De betalende partij is een aan Cime EE gelieerde (groeps)vennootschap, te weten Cime EP. Cime EP heeft op 3 juli 2019 twee betalingen verricht aan F4F ten bedrage van € 15.000,00 en € 2.208,78. Deze betalingen zijn verricht met het oog op een nog te sluiten investeringsovereenkomst (hierna ook genoemd: de Investment Agreement) waarover F4F en Cime Capital in onderhandeling waren. De investeringsovereenkomst is volgens Cime EE uiteindelijk niet tot stand gekomen. Als gevolg hiervan zijn de betalingen van Cime EP zonder titel en dus onverplicht verricht. Tussen Cime EP en F4F bestaat geen rechtsverhouding uit hoofde waarvan Cime EP gehouden is tot betaling van € 17.208,78 aan F4F. Cime EP heeft haar vorderingen op F4F overgedragen aan Cime EE.
4.De vordering in het incident
De vordering van Cime EE van € 17.208,78 is gebaseerd op de niet-ondertekende Investment Agreement. Volgens F4F zijn partijen stilzwijgend akkoord gegaan met de inhoud van deze overeenkomst en zijn zij begonnen met de uitvoering ervan.
Op grond hiervan concludeert F4F dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van Cime EE kennis te nemen.
5.De beoordeling in het incident
Nu F4F is gevestigd in Bergen, heeft de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht op grond van artikel 4 lid 1 in samenhang met artikel 63 lid 1 (herschikte) EEX-Vo / artikel 2 lid 1 Verdrag van Lugano 2007/EVEX II. Deze rechtbank is beginsel relatief bevoegd op grond van artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
“1. Indien de partijen een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
Artikel 23 lid 1 Verdrag van Lugano 2007/EVEX II is in hoge mate gelijk aan artikel 25 lid 1 (herschikte) EEX-Vo.
geenpartij was, een forumkeuze is gemaakt, maakt niet - zoals Cime EE terecht stelt - dat daarmee ook een forumkeuze is gemaakt die zich uitstrekt over de leningsovereenkomst. Onweersproken is dat de leningsovereenkomst de enige overeenkomst is die F4F en Cime EE met elkaar hebben gesloten. F4F heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit handelwijzen blijken die tussen de F4F en Cime EE gebruikelijk zijn geworden. De stelling van F4F dat alle (concept)overeenkomsten zijn voorbereid door hetzelfde bedrijf Froriep Legal AG (mevrouw [naam]) is hiervoor onvoldoende.
Dit betekent dat geen forumkeuzebeding van toepassing is en deze rechtbank bevoegd is om van de vordering van € 30.000,00 kennis te nemen.
F4F stelt dat ter uitvoering van de draft Investment Agreement op 3 juli 2019 alvast de twee bedragen (€ 15.000,00 en € 2.208,78) aan haar zijn overgemaakt. Volgens F4F zijn partijen stilzwijgend akkoord gegaan met de inhoud van deze overeenkomst en zijn zij begonnen met de uitvoering ervan. Volgens Zwitsers recht, in het bijzonder artikel 12 CO, is een handtekening niet vereist voor de verbindendheid van een overeenkomst. F4F verwijst ter onderbouwing van deze stelling naar voornoemde Legal Opinion, paragraaf III.
Terecht stelt Cime EE dat de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld dient te worden aan de hand van de relatie tussen Cime EP en F4F. F4F mag immers - als derde bij de cessie - als gevolg van de cessie niet in een slechtere positie komen te verkeren.
Cime EP heeft haar statutaire zetel in Zwitserland, F4F in Nederland.
Dat F4F en Cime Capital/EP een overeenkomst hebben gesloten in een vorm overeenstemmend met een algemeen bekende gewoonte in de internationale handel, zoals bedoeld in onderdeel c van bovengenoemde bepalingen, is al helemaal niet aan de orde.
6.De beoordeling in de hoofdzaak
7.De beslissing
vrijdag 16 april 2021van
09.30 tot 11.00 uur;
veertien dagenna de datum van dit vonnis
schriftelijkaan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel - om een andere zittingsdatum dient te vragen middels een B5-formulier vanuit het roljournaal.