In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure, waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.G. Dudink, een vergoeding van € 43.085,10 heeft aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand na het seponeren van een strafzaak. De strafzaak, die betrekking had op een zedenzaak, werd geseponeerd op 3 mei 2021. De rechtbank heeft het verzoek in raadkamer behandeld op 8 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A. van Loon, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aard, omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig uitzonderlijk waren dat de volledige vergoeding van het gevraagde bedrag billijk was. De rechtbank heeft de declaraties van de raadsman als uitgangspunt genomen, maar heeft de gevraagde vergoeding gematigd tot € 18.187,49, waarvan € 17.507,49 voor de kosten van de raadsman in de strafzaak en € 680,- voor de kosten van de opstelling en indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het overige verzochte bedrag afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter mr. J. van Beek, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink.