ECLI:NL:RBNHO:2021:12038

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
21.01082
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten na sepot in zedenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure, waarin verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.G. Dudink, een vergoeding van € 43.085,10 heeft aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand na het seponeren van een strafzaak. De strafzaak, die betrekking had op een zedenzaak, werd geseponeerd op 3 mei 2021. De rechtbank heeft het verzoek in raadkamer behandeld op 8 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A. van Loon, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aard, omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig uitzonderlijk waren dat de volledige vergoeding van het gevraagde bedrag billijk was. De rechtbank heeft de declaraties van de raadsman als uitgangspunt genomen, maar heeft de gevraagde vergoeding gematigd tot € 18.187,49, waarvan € 17.507,49 voor de kosten van de raadsman in de strafzaak en € 680,- voor de kosten van de opstelling en indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het overige verzochte bedrag afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter mr. J. van Beek, in aanwezigheid van griffier M. Dambrink.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 21.010820
Parketnummer: 15.065872.21
Uitspraakdatum: 6 december 2021
Beschikking(art. 530 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 19 juli 2021 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland ingekomen een door
mr. H.J.G. Dudink, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker]verzoeker,
geboren op [geboortedatum] ,
domicilie kiezende te (1941 JC), Beverwijk, Meerstraat 50, ten kantore van
mr. H.J.G. Dudink, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning aan verzoeker van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 43.085,10, wegens de door deze met betrekking tot de strafzaak met bovengenoemd parketnummer gemaakte kosten van een raadsman, alsmede tot vergoeding van de kosten van een raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift.
Op 8 november 2021 is dit verzoekschrift in het openbaar in raadkamer behandeld.
Voor verzoeker is verschenen mr. H.J.G. Dudink, voornoemd.
Verzoeker is niet verschenen. Wel was aanwezig de officier van justitie, mr. A. van Loon.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 3 mei 2021 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd met als reden
onvoldoende bewijs’.
Het namens verzoeker ondertekende verzoekschrift is tijdig ingediend.

2.Standpunt verzoeker

Van de zijde van verzoeker is er op gewezen dat er veel uren zijn gemaakt vanwege de aard van de zaak. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
In een zedenzaak kan men niet afwachten, maar moet men gelijk handelen. Hier was sprake van een aangever die verzoeker kapot wilde maken. Vanaf het begin heeft verzoeker zich meewerkend opgesteld. Er is veel overleg met het onderzoeksteam geweest.
Het dossier betreft niet alleen het politiedossier, maar in totaal 4 ordners. Hierin zitten onder meer stukken van de Raad voor de Kinderbescherming. Alles hangt met elkaar samen in dit soort zaken, maar de uren zoals gedeclareerd zien echt op de strafzaak. Juist in dit soort zaken is het van belang dat er een compleet beeld geschetst wordt, daarom was het van belang om ook aandacht te besteden aan de civiele zaak en aan een artikel 12 Sv-zaak ten aanzien van een andere aangifte. Ook de onderzoekswensen moeten in zo’n zaak al in een vroeg stadium geformuleerd worden. In zo’n zaak is het van belang om alles voorbereid te hebben, ook al is er nog niet gedagvaard. Verzoeker en zijn gezin zaten met veel emoties, dan is het van belang om direct actief te handelen. Er staat immers veel op het spel. Deze strategie heeft ook gewerkt, want de zaak is uiteindelijk geseponeerd. Alles is netjes gedeclareerd in een urenstaat.
Concluderend is de raadsman van oordeel dat het billijk is om de gevraagde vergoeding toe te kennen.

3.Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzochte bedrag gematigd dient te worden naar een billijke vergoeding van € 10.000,-. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier beperkt is gebleven. De raadsman heeft het over 4 ordners, maar deze zijn niet bij het Openbaar Ministerie aangeleverd. Het Openbaar Ministerie heeft de beschikking over het politiedossier. Dit maakt dat het onduidelijk is waar alle dossierstudie in zit. Bovendien betreft het een dossier dat nooit een einddossier is geworden. De zaak is in een vroeg stadium geseponeerd, dus de uren die gemaakt zijn in het kader van onderzoekswensen bij de rechter-commissaris zijn niet nodig geweest.

4.Beoordeling

Op de voet van het bepaalde in artikel 530 jo artikel 534 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsman. Toekenning van een schadevergoeding vindt plaats indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de declaraties van de raadsman een uitgangspunt zijn, die door de rechtbank worden betrokken in haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid zijn om aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja, tot welk bedrag. De rechtbank slaat daarbij onder meer acht op de aard, de omvang en de complexiteit van de onderliggende strafzaak. In het geval de rechtbank de gevraagde vergoeding, gelet op alle omstandigheden, bovenmatig acht, kan dat een grond zijn om de gevraagde vergoeding te matigen dan wel af te wijzen.
De rechtbank stelt ten aanzien van de aard, de omvang en de complexiteit van de onderliggende strafzaak het volgende vast.
Het gaat om een zedenzaak met een overzichtelijk feitencomplex. Verzoeker werd ervan verdacht zijn minderjarige kleindochter te hebben betast. De zaak is reeds in een vroeg stadium geseponeerd. Tot enige rechterlijke betrokkenheid is het niet gekomen.
De aangifte dateert van [datum van aangifte] is verzoeker als verdachte gehoord. Verzoeker is niet in voorlopige hechtenis genomen. Op 17 december 2020 heeft verzoeker zijn advocaat ingeschakeld en op 3 mei 2021 is de zaak geseponeerd.
Het politiedossier omvat 93 pagina’s, waaronder een rapport van Veilig Thuis.
De advocaat is 3,5 maand betrokken geweest bij de strafzaak, in welke periode hij 129.20 uur gedeclareerd heeft.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de zaak op alle onderdelen (aard, omvang, complexiteit) niet dusdanig uitzonderlijk van aard is dat de verzochte vergoeding van ruim € 43.000 redelijk is te achten. Het gedeclareerde uurtarief acht de rechtbank billijk en zal zij dan ook als uitgangspunt hanteren. Ten aanzien van de hoeveelheid gedeclareerde uren, overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman heeft in raadkamer uitgelegd waar de kosten op zien en op welke wijze hij zijn verdediging heeft vormgegeven. Kort gezegd houdt dit in dat de raadsman het gelet op de aard van de zaak van belang vond om van begin af aan alles op alles te zetten. Dat de raadsman deze strategie – in overleg met verzoeker – heeft bepaald, leidt echter niet tot het oordeel dat er gronden van billijkheid zijn om de gevraagde vergoeding geheel toe te kennen.
De rechtbank splitst de urendeclaratie in de posten intern overleg, dossierstudie/doornemen zaak, voorbereiding bespreking verzoeker, bespreking met verzoeker, opstellen processtukken/getuigenverhoor.
De overige posten, die met name zien op telefonisch of e-mailverkeer met verzoeker of derden, acht de rechtbank geheel voor toewijzing vatbaar. Hoewel er veel contact is geweest tussen verzoeker en zijn raadsman, acht de rechtbank het – mede gelet op de aard van de zaak – billijk om deze gedeclareerde uren geheel te vergoeden.
Intern overleg (01:24 gedeclareerd)
Dat er intern overleg heeft plaatsgevonden, betekent niet dat dit ten laste van de Staat dient te komen. Het is geen uitzonderlijke zedenzaak met ingewikkelde rechtsvragen en de raadsman is een ervaren strafrechtadvocaat met een uurloon van 260 euro. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet billijk is om deze gedeclareerde uren te vergoeden. Dit deel zal dan ook afgewezen worden.
Dossierstudie/doornemen zaak (63:12 gedeclareerd)
De hoogte van het aantal uren dossierstudie laat zich niet zonder meer verklaren door de aard, omvang en complexiteit van de zaak. Ook tijdens de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan de billijkheid met zich brengt dat deze kosten volledig zouden moeten worden vergoed.
Weliswaar heeft de raadsman verklaard dat zijn dossier 4 ordners omvat, de rechtbank heeft slechts een dossier van 93 pagina’s tot haar beschikking. De officier van justitie heeft verklaard dat het Openbaar Ministerie eveneens een dossier van 93 pagina’s heeft en dat er weinig/geen stukken door de verdediging aan het Openbaar Ministerie zijn toegezonden.
Op de vraag wat er in de 4 ordners zou zitten, heeft de raadsman aangegeven dat hij dat niet meer precies weet, maar dat het onder andere om stukken van de Raad voor de Kinderbescherming zou gaan. Uit het politiedossier volgt dat de raadsman bij het verhoor op 18 februari 2021 heeft verklaard dat hij een achterstand in kennis heeft omdat hij een incompleet dossier heeft en dat dat de reden is waarom hij zijn cliënt heeft geadviseerd te zwijgen. Hij heeft voorts verklaard over de volgende stukken te beschikken: een aangifte, dossier en gesprekken van de Raad, informatie van Veilig Thuis en informatie van de huisarts.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman in rekening gebrachte uren voor dossierwerkzaamheden in geen verhouding staan tot de omvang van het dossier en de aard en complexiteit van de zaak. Hoewel de rechtbank begrijpt dat enige kennis van de civiele zaak noodzakelijk is, is dit onvoldoende om het vele aantal gedeclareerde uren te kunnen verklaren. Rekening houdend met de omvang van het dossier, de aard en complexiteit van de zaak, acht de rechtbank het billijk om een vergoeding toe te kennen voor 20 uren (afwijzing 43:12).
Voorbereiding bespreking verzoeker en bespreking met verzoeker (32:30 gedeclareerd)
Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waar de voorbereidingstijd van de besprekingen precies uit heeft bestaan. Daarnaast is het onduidelijk gebleven waarom het nodig was om zo vaak en zo lang besprekingen te houden met verzoeker in een relatief korte periode. Het benoemen van de aard van de zaak acht de rechtbank hiervoor niet voldoende. Het betreft immers een zaak met een overzichtelijk feitencomplex, waarbij het voornamelijk aankomt op betrouwbaarheid van verklaringen en de vraag of er voldoende bewijs is. De emoties die bij een dergelijke zaak horen, maken dat een bespreking mogelijk langer duurt dan gebruikelijk, maar maken niet dat er ook meer voorbereidingstijd nodig is of dat er daags na een bespreking opnieuw een bespreking nodig is. Dat verzoeker mogelijk veel besprekingen wenste, maakt niet dat het billijk is om te bepalen dat de Staat dit dan moet vergoeden. De rechtbank acht het billijk om – rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de zaak – een totale vergoeding toe te kennen van 8 uren (afwijzing 24:30).
Opstellen processtukken / getuigenverhoor (07:36 gedeclareerd)
De rechtbank stelt vast dat er geen processtukken in deze zaak zijn verstrekt aan de officier van justitie of de rechtbank. De uren betreffen dus uren voor de voorbereiding/conceptfase. Gelet op het stadium waarin de zaak zich bevond en het feit dat de zaak nog beoordeeld moest worden door een officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is om hiervoor een vergoeding toe te kennen (afwijzing 07:36).
Conclusie
De rechtbank acht in dit geval gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand toe te kennen van € 13.650,- (€ 17.507,49 inclusief kantoorkosten en BTW) (129:12 - 01:24 - 43.12 -24:30 - 07:36 = 52,5 uur x 260). Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

5.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 18.187,49(zegge: achttienduizend honderdzevenentachtig euro en negenenveertig cent), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 17.507,49 wegens de kosten van een raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
€ 680,- wegens de kosten van een raadsman voor de opstelling, indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, [bankrekeninggegevens] , onder vermelding van “dossiernummer: [dossiernummer] .”

6.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.
De griffier is buiten staat de beschikking mede te ondertekenen
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.